40 DE ECONOMISCHE TOESTAND.
reden lag natuurlijk in de groote veranderingen, die zich in talrijke industrieën voltrokken, in den overgang van handenarbeid naar productie door fabrieken en de toepassing van stoomkracht.
Het duurde heel lang voordat in plaats van het oude het nieuwe zich deed gelden. Intusschen leed de vaardigheid der werklieden onder de afwezigheid van industrie van eenigebeteekenis. Bij groote werken waren zij nauwelijks bruikbaar en de burgerij zag, voor zooveel dit werk in het openbaar gebeurde, de goed doorvoede buitenlandsche werklieden het werk verrichten, waarvoor eenige scholing werd vereischt.
Geen wonder, dat, toen na 1870 de diamantindustrie plotseling tot grooten bloei kwam, duizenden zich tot dit bedrijf aangetrokken gevoelden; vooral geldt dit het Joodsche deel der arbeidersbevolking, voor wie het wegens het houden van den Sabbath toch al moeilijk was in industrie of bedrijf arbeid te vinden.
Een industriestad is Amsterdam niet geworden. Scheepvaart en handel blijven het karakter van de hoofdstad bepalen. Uit de cijfers blijkt echter wel, dat de industrie in beteekenis wint. In 1813 was het aantal ondernemingen 941, met 2183 werklieden, in 1827 blijkt het aantal te zijn afgenomen tot 634; het aantal arbeiders, 2265, is bijna gelijk gebleven.