elleve te verrekke van de honger ... en van de allereerste beuring hadde ze aareppele met olie gegete — de eerste lekkernij van warrem ete in een halve week tijd — d’r was ’n ouwe Russin bij die altijd bedele kwam en prate — die had toen meegegete ...
Maar dan een van de broers, afleidend vader’s herinnering:
— Of de koe van vanmorrege vet was geweest? —
«’n Vinger dik lag d’r op — ’n pracht van 'n beest,» klaagde vader.
«Dan zal-ie krijge, wat ’k ’m wensch, die kaffer.»
«Geeft ook niks,» zei vader; «vreet d’r van.»
«Nou, veel wensch ik ’m niet,» verdedigde Izak, «maar hij zal toch morrege ja bij z’n koe legge.»
«En voor mijn kan-ie de kou we koors krijge op z’n verjaardag.»
Moos liet hen vloeken, luisterend en vergelijkend. Meestal prikkelde de vuil-rake zegging van den een den ander tot lachend meeverwenschen, maar altijd was het de onbewuste bitterheid tegen ’t neertrappende noodlot, die hen uitspugin-gen van haat gaf over wie hun handel bemoeilijkte. Soms kwam even zachte tempering van Moeder’s zij, maar ’t zwakke stemmetje van *t half afgewerkte vrouwtje kon geen brute hartstochtbraking stillen in de heftige gemoederen.
— Dan kwam brutale spot terug, en de vader genoot met stille lachteugjes van de kwajongens-geslepenheid, waarmee ze moeder overbluften. — ’t Vrouwtje, fysiek onmachtig, lei zich neer, voelde dan de pijniging van eiken lach, zat er zwakjes-bleek bij te werken, zonder lust tot verwijt. Het was haar in die oogenblikken dan, of ’t laatste sliertje wilskracht