heven plank... Poes liep zachtjes voort; de fijne pootjes betipten den gladden vloer met teêre schaduwen in de roode glimming der steenen. Toen sperde zich de mond van den boer, verwijdden z’n stomme oogen, en de plank ketste patsend neer op de fluweelen kop van ’t beestje... de spitse bek stiet met angstig geblaas tegen den grond, de oogen puilden uit, de pooten trokken, de staart sidderde, en er bleef alleen ’n tipje bloed op den vloer naast paf-omvergerolde, glanzende lichaam.
«Wat mot je toch?» zei Joopie, «verdómme, je ben gek!»
«Niks,» zei Moos, hokkend. Maar hij had hem met beide handen getrokken aan z’n kleeren, geknepen in z’n lijf, tot Joopie de nagels in z’n vleesch voelde pijnen. Nou zat-ie versuft te staren naar ’t plekje, waar ’t dooie beest op de vloer lag en telkens klitjes bloed uit *n hoekje van de bek neerdruppelden.
«Schaam je toch wat, verdomme,» zei Joopie.
«Ja,» zei Moos, maar hij liep naar buiten, en toen Joopie naar ’m zien ging, stondde doodsbleek, rillend, te braken tegen ’n hek ...
«Bé je niet goed?»
«Nee.»
«Zal ’k ’n glas melk voor je vrage?»
«Nee,» zei-ie, maar dan, trappelend tegen den grond, «verrèk, — verrèk!»
«Verrek jij, wat wil je dan ?»
«Niks, je ben ’n verrekkeling!»
«Waarom dan, Jezis, mocht ik dat beé-eé-ssie soms niet dood late make ? Had je 'm liever mee naar huis genome,