verbeelden, eigenlijk maar een ontkleurde herhaling ervan leek. Want het ging alles toe met de onfeest’lijke benauwdheid van Synagoge-ceremonieën; ’t naderen en beklimmen van den Biemah l) in ;t heel moeilijk gekochte nieuwe pakje, de glimmende harde deukhoed en de krakende schoenen maakten hem ’t wetend genieten onmogelijk, het deed hem alles nerveus zijn, terwijl-ie uit zijn bank naar de verhevenheid van den voorzanger en den Pedel drentelde in ’t tallies 1 2) van zijn oudste broer, dat gewasschen was en onder ’t gewichtig gekijk van de knikkelende mannenhoeden.
De Rebbe galmde z’n omei-ein, toen-ie de Vóórbrooche had opgezegd, en voor de laatste maal zong-ie ’t brokje Bijbelhistorie door ’t hooge Schoelgebouwtje. Hij schommelde met lijf en hoofd zooals de vele voorbeelden ’m geleerd hadden, hij lei prachtigen theatralen klem op de volgorde van de stamboomnaapjes, hij spitste de scherpe woorden met een aangeleerde felheid, die de hoogzijhoeden weer bewonderend deê wiegelen, in de synagoge een rondomme wisseling van levendige toejuichwenken van oogen en naast-de wang geheven gebaarhanden. Tot aan ’t eind de mannetjes, opziend van de secure volging in hun boekjes, elk 't laatste halve zinnetje meeschreeuwden in hun dreuntoon en de Rebbe hem ’n triomphantelijken kneep in z’n arm gaf. Nog even zong-ie de na-Brooche op en de Kille zei tevreden «Omein» — de dingen waren gebeurd. —Nou was-ie erkend Jehoedie, mènsch, man, en verantwoordelijk voor z’n zonden. Hij wachtte even terzij van ’t Biemah-tafeitje en de Rebbe zei
1
Biemah, ook wel Almemmer genoemd: de verhevenheid midden in de kerk, waar de lezing geschiedt.
2
Bidkleed.