Het wordt een feestmaaltijd rondom het gouden kalf. De groote, droge, bruine plakken lever, aan den buitenkant bijna verbrand van het sissende riekende vuur op de plaats, trekken hen allen rondom de tafel, in den knorrenden vrede van een heftige smulpartij.
„We zullen ’m netjes betalen,” droomt Jankef luid-op. „Maar eerst, eerst zullen we ’m (hij knikt stevig met gesloten mond) ...vreten,” zegt hij.
In weerwil der zeldzaamheid van den aanbiddenden, bewonderenden, en toch vertrouwelijk smeekenden dans: het Kalf antwoordt niet.
Zij wachten; zij spreken over de mogelijkheden, bij elke aanleiding, bij alle zuchten, bij elk gemis. En voor Eli is het al vreemd, dat hij Maandag-ochtend in hetzelfde zenuwachtige tumult van andere Maandagen ontwaakt. De uitsleeping en stommelende oplading der waardelooze zolder- en kelder-inventaris door kamers en gang naar de kar voor de deur, bezet alle beminde wezens, die hij zou willen bereiken, terwijl moeder en de meisjes nog gauw een dozijn paar oude schoenen twaalf maal een kwartje in opbrengst-waarde verhoogen met ze netjes schoon te borstelen, flink in te smeren en tot glans te poetsen.
Hij kan nergens zijn: alle deuren staan open, overal w'ordt voor een oogenblik iets neergezet, omdat de dwaas uit-eenloopcnde omvang en zwaarte van de stukken en hun plaats-eisching op de kar veel wikking en uitstel vraagt. En hij loopt maar langs de volkomen koude, levcnlooze dingen heen naar buiten, bij de kar, en om de kar heen en van de kar weg, werkeloos en toch vermoeiend in beslag genomen, omdat hij wacht op de eerste boterhammen die straks, als alles weg is, binnen samen worden gegeten. Hartog, Mau en Ezra helpen mee; Jozef zit al boven te leeren en Marcus is om zeven uur naar de kosjere bakker gegaan, waar hij jong knechtje is; nog twee weken en dan gaat hij naar Amsterdam, naar Jaap, die zelf een bakkerswinkel is begonnen. Jankef en de jongens voelen Eli’s moeilijke uur; hij krijgt af en toe een vriendelijk porretje in de zij, een schertsend scheldwoordje, en Vader staat knikkend bij hem stil, onder het droogvegen
70