jes doen dadelijk mee, zij brullen het als een overwin-nings-zang door het huis:
„Vijgedaa-lün!
Je kunt ze haa-lün!”
„Je haalt ze maar bij Krost”
„Het geld komt met de post,” valt Marcus bij, Vijgedaa-lün!
Ga ze haa-lün!
Barön de Rotschild zal het wel betaa-lün!”
Jankef moet er ook om lachen. „Wacht maar af,” zegt hij met plezier om het liedje, „met groote heeren is slecht vijgedalen eten.”
„Vader houdt er nictecns van,” roept Jetje, „hè Va? Nou heeft Vader niet eens wat. Hè! van Moeder mag ook nooit ’s wat! Nou zijn we plezierig, en hè! U bederft altijd alles.” „Kan Eli dan niet,” vraagt Marcus strak naar Vader, „bij oome Louis gaan, om ’m die konijnen Kosjer te laten slachten?”
„Wat?” Jankef kijkt Marcus aan, en snel in den grap, zegt hij:
„Jazeker kan-ic dat! Dat kan Eli wel doen, ja.”
Als Eli gretig naderbij komt, roept Mau: „De hondjes! Drie hondjes!”
„Hè! breng jij die jonge nou niet in de war! Hondjes is onzin. Zeg Eli.”
„Ja.” .„Mag-ic het doen Vader?”
„Jazeker, mij is het goed! ja!”
Zij staan er nu allen omheen, terwijl Eli de boodschap aanhoort.
„Gajij even voor ons naar Oome Louis? moetje zeggen dat-ie even hier komt om drie konijnen kosjer voor vader te slachten.”
„Ja-Drie?”
„Ja. Drie. Moetje dadelijk gaan hoor! óór nacht moet je zeggen.”
„Ja,” zegt Eli.
Zij zwijgen allen, in hun weggeknepen lach. En Eli gaat naar Oom Louis.
64