Jankef's jongste

kok den gierigen baas wil pesten. Zijn oogen zetten boven zijn lach, zich uit, als Ezra, alsof het een kleinigheid is, al dat eten opnoemt dat hij wil klaarmaken en dat zoo ontzettend veel zal kosten, en dat zoo smaken zal, en goddelijk zijn om te zien!

En wat hij vooral begrijpt, met allen saam die hun glimlach van instemming naar die bedrijvigheid zenden, dat is het heerlijke van iets in deze kamer, uit die wereld waar men zoo, spelend, nabootsend, leeft; de lust van de jongens om het hier te brengen, en waarmee zij allen weerstand tegen hun rust-verstoring opheffen; die fijne jongens, die hem van hun vol en rijk-lijkend leven vertellen, ook hiervan weer, morgenochtend in bed, nadat hij straks, zonder vrees, fijn met hen naar boven mag om in te slapen zonder angst. Blij met veel rondom zich, met de wel steeds weer onderbroken, maar ook altijd weer opnieuw ineenvloeiende warmte van het huis, en al die vertrouwden.

En vol verwachting van het groot worden: wat zal het leven dan niet berstens-vol heerlijkheid zijn ?

Vanaf zijn eerste bewustzijn tot zijn plaatsing op een Bewaarschool toe — zoo vindt hij luttele jaren later — heeft hij eigenlijk alleen maar de voorwaarden tot zuiver geluk gekend. De jaren van den vollen Droom waren tot daar. Daar begint de plicht. Geen eischen zijn hem tot dan toe gesteld dan die van het zuiverst innerlijk leven, dat vraagt om het open spel van zijn vlieting, opdat de dagen tot zooveel nog kleurige, nog bonte landen van verbeelding zouden zijn. Nergens nog kon de organisatie van de wereld hem treffen met haar hardheid; hij is nog nimmer ingelijfd geweest. Hij is nooit zoo vrij meer als voor zijn vijfde levensjaar, zoo vrij van zelf-beleving, zoo vrij van ongekwelde zelf-ontvouwing. Zijn leeftijd, het feit dat hij de jongste van zoo-velen is, beschermt zijn droomwilligheid; de leelijke vormen en de kwellingen van het leven der zijnen kunnen hem nog weinig deren. Geen enkele dienst, geen geringste aandeel in den bouw van dat armoede-bestaan werd nog van hem gevergd; hij werd gevoed, gekleed, verzorgd tegen geen enkel andere

30