wat zij bezaten, brachten opdat hij toch slagen zou m zijn heilige onderneming. Het waren de Joden die den leugen ronddroegen als zou moord, schennis, roof en brand zijn weg hebben geteekend, want de Joden waren slim en goddeloos met verstand bewapend. Dat Willem door den vinger Gods zelf den weg naar zijn verraders gewezen was, dat vertelden de Joden er niet bij. Dat benauwde hun woekeraarshart: dal het leger was opgetrokken, en men gevraagd had: waar is de weg naar het Heilige Land. Dat Willem toen in een ingeving Gods een gans en een paar geiten gegrepen had en hen had bevolen, hem den weg te wijzen. En dat zij die door God bezielde dieren, toen weken lang voor zich uit hadden laten loopen, en welke richting was het leger daarmee gegeven?: naar den Rijn! naar den zetel van de diefachtige Joden en hun gestolen goud, wijnbergen, huizen en gronden. Dat wonder was niet uitgesproken door de monden die den vromen heiligen Ridder belasterd hadden met beschuldiging van moord en platbranding, laster naar Joodsche wet. O, Kupferkopf en Fliege, in tegenstelling tot Gottschalk en von Leiningen, erkenden wel dat de eerste stoot, het opzetten van de massa’s tegen de Joden, niet gemakkelijk was. Zij woonden al zooveel honderden jaren hier; hun koopmanschap was ten volle erkend, en woekeraars, beleeners, waren er maar zeer weinig, want het leenbedrijf was in handen van de Geestelijkheid. De Joden stonden onder de bescherming van den Keizer, al konden de Bisschoppen hen natuurlijk niet zoo sterk verdedigen, als Heinrich stellig zou hebben gedaan. En heilige Moeder Gods, het goud! en de bezittingen! dehandels-betrekkingen! dat was om dol van te worden, als men wist dat men nu de kennis bezat om dat alles te gebruiken. Het goud, had von Leiningen gevraagd, was dat alles van hier bijeengestolen? Hij begreep het niet. Maar Gottschalk lei het hem uit, en voor de beide burgers: zoo waren de Joden niet begonnen. Zij hadden, vroeger, eeuwen terug, kunnen beginnen met koopen, omdat alle Joden uit Jeruzalem, uit den tempel, goud hadden meegebracht naar de landen van de heidenen en de eerste Christenen, om daarmee te woekeren. Von Leiningen zag die begeerte van Fliege en Kupfer-7 97