het volk aan Gottschalk’s openlijke ophitsing gekoppeld. De havelooze von Leiningen zou zijn hordenleidend vermogen inzetten, Gottschalk zijn door bitterheid geslepen vernuft voor het bewerken van Ridders en bereikbare volksdeelen, en de beide burgers met hun geldelijke tegemoetkoming, hun steun aan de stille voorbereiding in de stad, door tempering van den tegenstand der poorters, en zoo mogelijk, beïnvloeding van de machthebbers. Die machthebbers en dan aan hun spits de Keizer met zijn schandelijke bevoordeeling van de Joden, waren het groote gevaar. Maar er was ook reden tot geestdrift. Een ongeëvenaard moedig Fransch Ridder, Willem de Timmerman, was immers door Vlaanderen op weg hierheen en scheen bereid, het leger dat zij konden bijeenbrengen, te erkennen als een onderdeel van het zijne. Dronken van dit uitzicht op rijkdom en zakenvlucht — voor het eigen leven, dat van hun kinderen en een wijd nageslacht een verzekerde troon in de wereld die komen ging — hadden zij hun mogelijkheden tot elkaar uitgemeten bij het overnemen van het enorme bedrijf van de gezamenlijke Joodsche koopliedengroep. En zij hadden besloten, elke aarzeling in zich te vernietigen, zoowel tegenover de burgerij van Keulen die misschien een oogenblik vóór de nieuwe ordening schade zou lijden, als tegenover den Keizer, die dan in Italië maar moest merken dat niet alle Christenen zulke Godvergeten Jodenknechten waren als hij. Zij voelden er de vervulling van hun bloedeisch in: hard en zonder omzien op het groote doel dat op den weg wacht, zoo moest het leven zijn, of men verdiende het niet. Zij konden er niet omheen. Dat God op hun zijde was, dat maakten zij zich duidelijk. Niet alleen met Gottschalk’s woorden, want daarvan kreeg men immers weldra teveel. Maar was ook die groote Ridder uit Frankenland niet een goed, vroom Christen? En wat was hem wedervaren? Ar m, door de Joden uitgekleed, was hij van huis en hof gegaan, met weinig geloovigen, tot alles bereid. En zie: nog geen maand later had hij een leger van tienduizenden achter zich, volop gevoed, gekleed, bewapend en gehuisvest door de dorpen die op zijn weg lagen, daar de Christenen hem zegenend en met tranen hun offers, ja alles 9(>