Bouillon, met den eisch, de Joden te beschermen.
„Wij leven in ballingschap. Altijd in de verdediging. Ook deze Kruistocht is niet zonder gevaar.”
„Moeten wij allemaal sterven?”
„Eenmaal moeten wij het toch. Maar wij hechten aan het leven, en dat is God welgevallig.”
„Moeten wij sterven door hun handen?”
De oude man zag hem aan alsof hij het antwoord van op een afstand naderbij liet komen. Toen het er scheen te zijn, zei hij:
„De meester kan den jongere den weg wijzen. Hij kan niet den weg voor hem afleggen.”
Simcha sloeg beschaamd de oogen neer.
„Hoe wij zullen sterven dat weet God alleen. Het verleden leert ons dat Israël onuitroeibaar is.”
Hij zweeg nog even. Het was of hij iets terugnam toen hij zei: „God kan ons wel gruwbaar straffen. Maar Hij vernietigt ons niet. De Keizer is op onze hand. Dat schrijft mij Uw Rabbi Kalonymos uit Mainz....”
„Gij hebt toch gelast, dat de Thorarollen terug zouden worden gebracht naar de Synagoge?”
Een blik, zonder woorden. Hij durft te vragen, deze knaap. Zijn houding was duidelijk, in het Danshuis.
„Waarom grijpen wij niet in?”
„Wij zijn waakzaam. God zal ons op de een of andere wijze helpen.”
Simcha voelde zich een oogenblik als lag hij in diep water, het sterven nabij. Zee en reddeloosheid rondom. Maar nog glansde over die kille zee de warme genegenheid van den ouden voorganger; zij leidde hem weer terug. Rabbi Ger-schom bracht zijn handen onder zijn opperkleed te voorschijn, en nam er Simcha’s hoofd tusschen. Een glimlach om zijn bleeken, ouden mond, een glinstering in de heldere, zuivere, grijze oogen, terwijl hij den blik van den Knaap zocht. Simcha zag in een klare, zonnelooze ruimte, helder, verkwikkend, maar te naakt om bewoonbaar te zijn. Hij bracht den Meester in verwarring door te vragen:
„Handelt men wel goed met de oogen te sluiten?”
89