voortliep tusschen de beide dichte hagen van volk door. „Naar het melaatschenhuis! Naar het melaatschenhuis!” De helleveeg bleef haar hitsende woorden krijten naar rondom. Steeds opnieuw om aandacht en verbondenheid schreeuwend.
„Komt hier bij óns, en ze is melaatsch! Ik zag het dadelijk, ik ken het veel te goed! Ze weet het ook wel, ze moet naar het melaatschenhuis! Vooruit, waar je hoort!” om dan weer de hitsing heeter op te drijven met gillend te waarschuwen: „Raak haar niet aan! Ze is melaatsch! Blijf van haar wèg! Ze heeft het beet! Ze weet het wel! Komt hier onder óns en ze is melaatsch!”
Het meisje liep, en de vrouw, ontevreden, schreeuwde achter haar, de volgende troep voorop: „Harder, harder! Wij kunnen er geen dagen over doen. Vooruit! Loop niet als een luis op een teerton! Je weet wel hoe laat of het is. Komt onder óns, ik zeg ze hoort in het melaatschenhuis! Vooruit, naar het melaatschenhuis!”
Als over dunne ijzeren balken liep het meisje, sneller, de menigte achter zich, overal afgrond en toch loopend. Het was of zij om zich heen zocht, heel en al vod in de macht van de massa, die achter haar aanstroomde en joeg: zij voelde de suizende leegte van den ondergang van haar wezen in zich, nooit verwacht, over haar heen geslagen, en toch leefde zij nu, en moest zij leven, en loopen, en draven. Dat duurde zoo een vierde uur. Het meisje, links en rechts uitschietend voor de massa uit, volledig een klein dier dat opgedreven vlucht, met geen andere gevoelens meer dan de dierlijke van nood en redding. Zij hijgde, zweette en sprong vooruit. En ook het volk hijgde. Het volgde zonder nog precies zijn doel te kennen, het wachtte op iets dat het hulsel van een geheim wijd zou openscheuren, een ontzaglijke gebeurtenis, die eenige bekroning zou brengen van deze heete spanning. En die kwam. Het meisje wist niet of het een geluk was, zij wist alleen dat zij het kiezen moest. De menigte zag haar nog terzijde loopen, de ellebogen roeiend langs haar slanke lichaam, als een sneldraafster, licht, in de richting van een gezelschap ruiters dat aankwam op de heide naast het pad. Een koude
85