bang voor de Christenen?” die als een versche zweepslag nu naar hem op kwam slingeren, deed hem besluiten dat zij hem op de proef wilde stellen. Wie heeft op dat oogenblik tijd om te overwegen of het juist is, zich daaraan te onderwerpen? Willem van Vlaanderen. Zij en haar vader willen weten of hij een lam is. Hij stond recht, en zei:
„Ik ben Simcha Hacohen, uit Worms, Heer. Deze dame is mijn bruid.”
Esther stond naar haar grijze schoenen te turen. Hanna kreeg iets scherps om haar oogen, en een verzwakking van den mondhoek, bij een gezicht dat langzaam volliep met zacht rood.
De jonge man knikte. Toen pas nam hij Simcha op. Wat de bewondering en de eerbiedige afstand jegens de Joden wekte bij het volk uit de steden, die houding overeenkomstig hun intellect in hun wereld en daardoor alleen aan de houding van de edelen gelijk, dat stookte stille woede tegen hen bij de Ridders.
„Ik heb uw naam niet gevraagd. Ik ken alleen de namen van mijn vrienden en maghen.”
„De Heer is niet vriendelijk. De Heer spreekt tot mijn bruid.” „Ik hoef U daarvoor geen verlof te vragen.”
„Ik hoef den Heer geen verlof te vragen om voor mijn bruid te spreken. Ik heb haar niet verboden U te antwoorden.” „Dat voegt U ook niet.”
„In Keulen is het mijn recht.” Zijn oogen waren groot. Hij was opgewonden. De jonge von Leiningen moest zwijgen. Hij was zonder twijfel in Keulen, in de gehate stad, bij de gehate bende burgers, een samentroeping van verafschuwde handelaars en handwerkers die zichzelf waardigheid en leidende eer begonnen toe te kennen. Een bende opstandige misdadigers voor de Ridders, met hun domme stelsel van voortgezetten en geregelden arbeid tot onderlinge instandhouding zonder onmiddellijk lijfelijk gebieder. Schandelijk door den Keizer bevoorrecht om de penningen die zij inbrachten: een verduistering van het groote avontuurlijke leven van den edelman.
Het glimlachen was nu aan Esther, een trotsch bevredigd 6 81