paar honderd menschen, ridders, volgers en vrouwen, allen zonder uitzondering het roode kruis op de schouders gehecht, niet meer dan een propaganda-demonstratie, een opwekking tot steun van menschen en geld voor den Heiligen Kruistocht. In het midden een kleine rij geestelijken, in pijen, de kleine mutsen op de tonsuur, de handen aan de borst. Toen het gejuich van de menigte uitgeput was om die wezenlijke verschijning van het groote Plan, dat een geketend en gekweld leven elke verheffing mogelijk scheen te maken, sloeg de monnik van den wonderen-stand een schuinen blik op de menigte en sprak haar toe. Hij zag Simcha en de zijnen niet dezen keer, maar het volk zag hen. Hij riep tot steun op aan de Heilige Tochten, die de Stedehouder Gods op Aarde bevolen had, en die een eind moest maken aan de schande voor het Christendom, de overheersching van de Heidenen en Joden in het land van Christus. Eindelijk zou die smaad van ons weggenomen worden dat de Joden, die nog altijd, na den Heer gekruisigd te hebben, hardnekkig tusschen ons rondliepen, tot Christenen zouden worden gemaakt. Ook hier, bij ons, zei hij, gaan ze rond, en leiden een liederlijk leven van goddeloosheid en rijkdom; ook hier was een Heilige Tocht noodig. Er gingen stemmen op, luid, van enkelen: ,,De Joden staan er buiten, het gaat om de Heidenen!” Maar de priester schreeuwde er tegen in: ,,Het ging ook om de Joden, de Joden en de Saracenen heerschten in het Heilige Land, en men moest niet vergeten dat de Saracenen ook eigenlijk Joden waren. In Spanje hebben de Joden de Mooren binnengehaald en samen met hen het Christendom verdreven en de Christenen afgeslacht.” Rondom Simcha en de meisjes wendde men zich tot hen, maar niemand dacht nog aan eenig kwaad. De priester vond verzet; toen hij zijn werk gedaan had besloot hij het slim vast te leggen. Snel greep hij allen in één verband: hij riep om te bidden voor den Heiligen Tocht. Hij sloeg een kruis en knielde. Dat kon niemand weigeren; allen zonken neer, dicht naast elkaar op het veld. De mutsen wiekten af, en de kruisende vingers vlogen langs voorhoofden, schouders en borsten.
Simcha, Hanna en Esther stonden daar opeens rechtop tus-
79