allen in kommen gewasschen hadden die de bedienden aandroegen, — want de voor hun dagen gezonde leefregels eischten eindeloozen arbeid van het huispersoneel, — was blij nu met Esther en Hanna nog een kleinen wandelrit te mogen maken, waartoe Jitzgak de bruid verlof had gegeven. Zij was stil verrukt, en zong voor zich heen het: „Poe-riem, Poeriem-loonoe,” maar wendde zich toch weinig tot haar bruidegom. Die onderging daarin een begeerlijke terughoudendheid; hij kende deze vrouw niet; zij was zacht, en zij week van hem weg; haar houding scheen een rusteloos opeenvolgende afwisseling van dappere toenadering en strenge zedigheid van de Jodin.
OOK DE DOCHTER HOUDT VAN HET VUUR.
Nauwelijks met hen buiten bij hun paarden, door een bediende van haar vader en door Heinrich gebracht vroeg zij Simcha:
„Ge zult ons naar het Schuttersfeest brengen, niet Reb Simcha? Daar komen zooveel menschen, handwerkers met hun meisjes, en ook aanzienlijken om te kijken. Het zal mooi zijn om dat te zien....”
Haar oogen schitterden nu, maar Simcha was onzeker. Het was duidelijk dat dit een persoonlijk verlangen van haar was, in de uitgelatenheid van den dag. Maar in het doelpunt van haar verlangen had hij tegenzin, het feest van de Christenen bood geen oogenblik vrije genieting voor hem aan. Hij dacht aan Willem den Veroveraar, maar kon diens rol niet aan; hij zag dat alle kans op het vasthouden en verhoogen van de goede stemming bij een weigering in een twist of minstens in een verwijdering zou neerslaan, die hij nu niet verdragen kon. Zij waren verhit en hij leed onder zijn verliefdheid. Ook Esther scheen niet met het plan in te stemmen. Hanna vertrouwelijk toegewend, vroeg zij:
„Wil je naar het boogschieten, Hanna? maar waarom niet een anderen kant, zuster?”
„Het is Maria-feest,” antwoordde Hanna haar recht in de oogen. Onrust om haar begeerlijkheid wroette in haar. Hier 72