„God, de Eeuwige, heeft mij een tong gegeven voor de Leerlingen, opdat ik den vermoeiden kracht zal weten te geven door het Woord.” Van de eierschaal had hij, eer hij het ei mocht eten, uit Ezechiël te leeren: „Hij sprak tot mij, zoon van de menschen, voed uw buik en vul uw lichaam met de Wetsrol die ik u hier geef. Ik at toen daarvan en zij was als honing zoo zoet in mijn mond.” — Hanna, tegenover Esther, die na te zijn opgestaan om den bruidegom te begroeten, nu teruggetrokken bezig was — had zich ook weer gezet en glansde met kokette genoegelijkheid naar Simcha. Zij spraken over de moeilijkheid om de letters fraai en zuiver op koek en eierschaal te brengen, en over de overeenkomst tus-schen de gemeentelijke bepalingen van Worms en Keulen. In Worms evenals hier werd geen ongehuwd leeraar de kinderen toevertrouwd; men schreef hem onvoldoende inzicht toe in de eischen van de kleine jeugd: vaderlijkheid moest voorwaarde blijven bij het onderricht. Nog pas had men in Worms een prikkelbaren onderwijzer uit zijn ambt ontzet, vertelde Simcha, en vond daarmee warme en levendige instemming. Rabbi Jitzgak lei zijn hand achtereenvolgens op het hoofd van Esther en Hanna: „Mijn dochters zijn goede Joodsche meisjes,” zei hij dankbaar. „En nu hebt ge een zoon ook,” vleide Frommet, „men weet nooit hoe God al onze wenschen vervult; vaak komt het heel anders dan men dat denken kan.” Zij lachte Simcha toe, den knappen, slanken bruidegom van haar mooiste dochter: was het dan geen geschenk van God, als men zulk een zoon zag komen, die evengoed — God moge alle ongelukkigen zegenen — een mensch kon zijn veel minder aangenaam voor de oogen? Zij was verbaasd en haar hart juichte om die onderscheidende zegen, en haar oogen waren vochtig van dankbaarheid om zooveel voorspoed. En nog warmer gingen de wangen glanzen, want nu ontpakte Simcha zijn geschenken: voor Frommet en Esther elk een gouden agraffe; Hanna reikte hij bewogen twee gouden armbanden over. De beide meisjes waren elk naar haar aard, ontroerd om het gebaar waarmee de knaap ze haar in de handen lei: dat mengsel van warme gemeenzaamheid en hoffelijke voorzichtigheid, trof, naar haar inzicht
67