in dat vrijen met het goed geluk : er komt dan een oogenblik waarop men den toestand kan aanpakken, en de veiligheid vastmetselen. De streeling die van zijn bloeiende handelszaak uitging, in edel metaal en stoffen, eerste koopmansstand — hield hem in die houding, bij de zekerheid dat er in Keulen nog zoo velen waren als hij. Sussend predikte hij in engeren kring, dat het misdadig was, uit elk klein onaangenaam feit een schrikstemming te brouwen. En daar verwijt men hem nu, dat hij de Kehillo Kedousjo, zijn Kehillo, in gevaar brengt uit hebzucht. Het gevaar is een heele makelij van Mar Isaac, en de anderen loopen bij en verlustigen zich aan het gevaar, het gevaar! het geliefkoosde gevaar! — met gelukkige oogen. Hij kan den koop niet ontkennen, en hij weet: alleen al het samengaan met Reb Juda neemt men hem kwalijk, want daaraan is voor hen een seraga, een ge-meene lucht. Waarom is hij dan ook altijd zoo onvoorzichtig en ongelukkig? Hij gloeide, zijn oogen brandden, en hij blies stoom af. Hij aanvaardde met weinig aandacht Simcha’s gematigde woorden van getroffenheid, toen die hoorde van die vijf gedoopte Jodenfamilies, allen „Jude” genoemd, waarin de kinderen zoo tegen de overige Joden gekeerd waren dat zij hun voornaamste vijanden in hen zagen: zij herinnerden den Christenen immers voortdurend aan het verleden van hun vaders. Een zoon van zulk een „geschmadten” Jood, die een jongen Jehoedie in een gezocht duel haastig af maakte: Simcha verstilde onder die verplettering van zijn geloof in de oneindige saamhoorigheid van de verstrooiden. Na de eerste bezeering als van de scherpe schaving van een wond, vroeg hij waarom de jonge Joden daarheen gegaan waren, als zij toch wisten dat zij er die gedoopten zouden ontmoeten? Zij wisten dat niet, zei Rabbi Jitzgak. — Heeft men hen dat gevraagd? —Ja — En heeft men hen gevraagd, hoe zij gehandeld zouden hebben als zij het wèl geweten hadden? — Gevraagd. En geantwoord: wanneer het ons bekend was geweest, zouden wij ook gegaan zijn, omdat wij niet mochten toonen, op die gronden weg te blijven of den schijn daarvan te wekken, daar het immers een openlijke be-leediging voor de Christenen zou zijn, iemand daarom te 60