niet op hun hoede waren tegen zooveel gal. Honderd jaar terug! Alsof de Keizer er nu aan dacht om hun rechten, geschreven of ongeschreven, te beknotten. Met hun neuzen heel den dag boven den Talmud vergaten die geleerde drijvers waar en in welken tijd zij leefden, en wilden, als men hen niet tegenhield, de wetten wel zoo inrichten dat den Joden niets meer overbleef dan ook boven den Talmud te gaan zitten en te verhongeren met vrouw en kind. Ach, dat zouden onze vijanden eerst goedvinden! Reb Juda had nog eenmaal gezegd niet in te zien welk gevaar erin bestond, te doen wat zoovelen deden. Maar Rabbi Gerschom eischte stilte en zei dat hij wenschte dat men op dit oogenblik hiermee niet verder zou gaan dan Mar Isaac ben Eljakim danken voor de waarschuwing die hij had gebracht. En een besluit nemen dat in Keulen voorloopig van eiken aankoop van grond moest worden af gezien. Waar wij blijkbaar toch niet slim genoeg waren, zei hij, om alle valstrikken te zien die de vijand ons kan leggen. Want hier stond vast dat een geweldenaar door onze onvoorzichtigheid op ons huis werd gelokt — daar moest men rustiger tijden afwachten om zijn behoefte aan uitbreiding van grondbezit tevreden te stellen.
Daarmee was de bespreking geëindigd en Rabbi Gerschom’s houding had voor de zooveelste maal den Opperparnas diep verontrust. Hij begreep, dat de Rabbi hem nu niet heel en al had willen loslaten. Maar dat bedriegelijke van de verstandhouding! Langen tijd leek het hem of Rabbi Gerschom hem daarin dan steunde. En dan opeens kwam er weer een onttronende greep.
Jitzgak wist dat alles, hij was niet ongevoelig; hij tastte het in den stillen, immer verborgen angst van den trotseerder. En hij kon niet anders leven! Altijd weer zou hij zich aansluiten bij hen die riepen: „Voorzichtig! de Christenen niet prikkelen! Geen vijandschap aanwijzen, of erkennen, of zelfs maar bewust worden! Niet in het open licht met dat wat, o zeker! — altijd in duistere hoeken teelt, waar het ook hoort, maar waar het misschien ook altijd kan blijven. Hij kon toch niet aansluiten bij de „dweepers”, Rabbi Schemar-jah, Mar Isaac, en de hunnen, en hij bleef zijn kracht zoeken
59