lijken gruwelijke uitzonderingswetten had gehandhaafd, zooals de straf van verbranding of van verstikking in een zak die in een afgrond werd gestort, bij vergrijp tegen de Christenwet of tegen den Christen. Men leerde niet vergeten, men leerde verzwijgen. Met zelfstreelende geladenheid herdacht men Keizerin Judith van Beieren, Lodewijk’s vrouw, die ook in haar persoonlijke beschavingslust zich aan de levendigheid en het bespiegelingsvermogen van de voornaamste Joden had vergast. En zoo sprak men ook van de gelijkberechtigdheid waarmee zij in de overvallen van de Noormannen het leed met de Duitschers hadden gedeeld. Karei de Kale had hun wetskennis met die van Zuid-Europa verbonden, door den geleerden Mosché ha-Zaken en zijn zoon Kalonymos naar Mainz te brengen. Hier in Keulen, in Mainz, Worms, Speyer, Regensburg, Maagdenburg, Merse-burg en Trier hadden zij nu al zooveel eeuwen hun Synagogen, hun Talmudscholen, hun badhuizen, hun vrije koopmanschap, gaarden en wijnbergen. Al stoften zij daarbij op hun wereldkennis, in werkelijkheid leefden zij met hun Leer die hen bijeen hield. In werkelijkheid leefden zij, tus-schen alle millioenen vreemden en hulpeloozen, als dubbel vreemden, in een onbegrepenheid, een heimelijkheid die altoos gevaarlijk bleef. In werkelijkheid was elke stap van hen in deze nauwelijks ontkiemde menschelijke samenheid een onwezenlijke neerzetting, tusschen dat steen van burchten en kloosters, waarachter de vijandige oogen hen honend en triomfzeker zagen voort-aarzelen.
Dat wist de Waarschuwing. Kende haar ontoereikende kracht, en wist haar uitkomst.
En van dat alles was de geest over Simcha gevallen, bij dien stillen slag, hem toegebracht met dat vernietigen van de beide schepen.
Toen kwam de boodschapper uit Keulen herinneren aan de huwelijks-overeenkomst. De knaap Simcha Hacohen werd bij zijn toekomstige familie genoodigd, het was een antwoord vol trotsche rechtschapenheid op Isaac’s mededeeling omtrent het verlies van zijn vermogen. Somber tegen deze wending van zijn leven die een gelukkige heette, had hij
41