meenden vele strenge Rabanniem, „genoeg besmetting met het vreemde, genoeg vriendschap die eenmaal verraad zal worden. Hoe dieper men het land van de Christenenvriendschap binnenreist, des te langer terugweg men in haastige vlucht moet afleggen als de vijandschap gekomen is.” — Waarschuwing genoeg: zij vergeet dat de Joden de keus hadden tusschen zich in zee te laten zakken of leven met de Christenen tusschen wie het Lot hen heeft neergezet. En door heel het volk loopt, in allerlei mate, het machtig bewustzijn van een toegewezen taak in de ontwikkeling van den wereldbouw. Wat was anders die greep op den handel? Zie, de waren liggen bij den maker en worden door den maker gebruikt. Blijven doet de geest van den maker in het eigen huis. En er gebeurt iets nieuws. De maker geeft het gemaakte in andere handen, hij krijgt van de anderen ook het gemaakte, voor het zijne terug, en twee huizen hebben hun geest uitgewisseld. Kijk, daar komt de koopman, hij ruilt niet meer tegen maaksel, hij ruilt tegen geld. Het maaksel krijgt een vertegenwoordiging die niet enkel een ruil-voorwerp is; het maaksel krijgt den prijs, en die prijs wordt een toovergedaante: alle gedaanten van alle maaksels spiegelen erin, leven erin, en kunnen er uit te voorschijn gewekt worden. Kijk, de koopman koopt het maaksel en toovert ermee: hout wordt ijzer en ijzer lijfskleed, pels wordt huis en wijn weer grond voor koren. Niet alleen in de stad toovert de koopman maaksel in alle vormen om, en niet alleen in de stad wisselt hij met maaksel geest van vele huizen aan vele andere uit. Neen, de toovenaar voert zijn nieuwe kunst van huis naar stad, van stad naar andere steden, en eindelijk, ja, weldra: daar staat hij en is wereld-toovenaar: sproeit en gooit zijn handenvol maaksels van land tot land, met de tooverspreuk, met de hersenvinding, van zijn prijs, met het middel van zijn geld. En over heel de wereld verbindt hij, met de maaksels die stuiven af en aan, de wil-stempels van de makers, den geest van de menschen, die niet meer zijn dorpers, maar wereldburgers. Nog niet in hun vollen levensinhoud, maar wel in het veelsoortige wezen der voorwerpen die zij uitzenden en terug ontvangen, 38