voeten. Hij had het opgezocht. Genoeg vertelt daar de Talmud van de verwarring tusschen hen die met vrede en hen die met geweld den sterkere willen overwinnen; genoeg vertelt hij van de wonderen Gods, die het eenige uitzicht blijven na de treurige beslissing. Neemt men het ook als een deel van de waarheid, als een spiegel waarin de waarheid klein wordt maar toch zuiver blijft, niettemin kan men het vergelijken met de gebeurtenissen van vandaag, zooals het daar is opgeschreven als een gelijkenis met de gebeurtenissen van die dagen. Hoe een teleurgestelde van het eigen volk het geweld binnenhaalt van den Overheerscher; uit onvoorzichtigheid jegens de eer, jegens de hebzucht, jegens de liefdegevoelens, om der wille van het bezeerde eigenbelang brengt men duizenden in den dood. Daar is Bar Kamsa de aanbrenger, die beleedigd is omdat hij een feest moet verlaten waar hij bij vergissing genoodigd werd. Hij heeft aangeboden de helft van het feest, ja het heele feest te betalen als hij kan blijven zitten. Zoo zwaar treft hem het bevel tot heengaan, en zóó brandt hem de wond van de vernedering als hij bij de hand door den gastheer naar buiten wordt gebracht, dat hij naar de Romeinen gaat en zegt: „de Joden staan tegen U op.” En hier? Lang nog zal het duren eer een volk wil begrijpen welke eer het zichzelf verschuldigd is; geen minachting is diep genoeg jegens hen die zich in alle bochten kronkelen om den vijand aannemelijk te schijnen opdat toch zijn koude maan-glans hen zal verlichten die de zon niet weten te vinden. Daar in Jeruzalem, de Rabban-niem die met den belegeraar vrede willen om de vernietiging te voorkomen, en de oorlogspartij die met gewapende uitvallen de stad wil redden. En daar, na alle oneenigheid van de zwaksten, de slachting, en de schaamtelooze aanmatiging van den dommen indringer. Keizer Vespasianus is nog mild, hij beloont Rabbi Jochanan ben Zakkai die met slimheid buiten de poort tot hem komt, nog met het behoud van Jabne en zijn Rabbijnen en van Rabbi Gamliel, als dank voor een vraaggesprek. Maar Titus die volgt? — Mar Isaac heeft gelezen van de grofheden waarmee hij zijn intree in Jeruzalem viert, met opzettelijke persoonlijke verontreini
325