macht? Willen zij zich niet zuiveren met ons te samen, in dit uur?”
De gemeente lachte boven haar angst uit. Onder een wind van spot bij de burgers, antwoordde Gerschom:
„Neen mijn kind. Zij zullen dat niet.”
De oude man overzag de vergadering waaruit het „Ga nu! Ga nu!” tot den Knaap zweepte. Wie had dan aan dezen chaos schuld? Aan den boozen hartstocht, en aan deze ongevoeligheid jegens zulk een getroffen kinderhart, dat al beefde en bloed liet, voordat het getroffen werd? Alle volk is blind, en ook dit volk moet steunen op zijn weinigen die oogen bezitten. Gister nog is men bij hem geweest om recht en raad te eischen voor dingen die in deze dagen zijn als een sneeuwvlok in het vuur van het Gehenno. Gister nog klaagde men over vrouwen die haar plichten in het huis verzaken, over bruiden die niet gaaf blijken te zijn, over het verschil tusschen de twaalf onsen van den Keulschen Mark en dien van dertien in Mainz en Worms. Wat al troebels is niet af te wasschen bij zoovelen, eer zij kunnen binnengaan waar zij zich voorstellen met handgeklap te zullen worden ontvangen! — De ster van dit kind is een wonderlijke ster. Hij vangt aan, zooals ik had moeten aanvangen, maar op een oogenblik dat hem te pletter doet loopen. De eenige groote troost: wat zal hij meer lijden dan de anderen? Integendeel. Mosché nam Simcha’s arm en troonde hem mee. De menigte mompelde, ook de verzetsgroep. Men zocht naar moed om zijn verlegenheid te bedekken. Tegenover het gevaar was er de volledige verlamming. En Simcha die langs de opgewonden Esther en Frommet heen, zich losmaakte naar buiten, hoorde het meisje zeggen:
„Ge komt toch bij ons, Reb Simcha? Vader zal u graag als gast ontvangen, geloof ons toch....” Al die gewekte botsende gevoelens beletten hem voor het oogenblik helder te zijn. Hij hoorde nog hoe de voorzichtige Reb Abram de goudsmid opnieuw begon te spreken en kon niet meer bijwonen hoe diens woorden tegen het koopmanschap, de Parnassiem in hun glimlachend meelij versterkten. Zij konden niet anders dan verzekerd lachen om dat wanbegrip en die dwaze gedach-
293