en ongereedheid, want hij was in de middelen van het verzet zoo weinig thuis, dat hij Mosché bewonderde, om die behendigheid, maar voor zichzelf geen ander wapen kon erkennen dan dat van den vollen ernstigen aanval.
,,Rabbi Gerschom moet spreken! ” riep een stem.
De Rabbi wilde opstaan om te doen wat hij al van plan was, toen uit Simcha’s omgeving andere stemmen aanschoten: ,,De heele Kehillo heeft recht tot spreken! Daarvoor zijn wij hier!”
„Reb Salzmann wil spreken!”
De gladde Reb Juda boog zich krom naar Rabbi Gerschom en zei met een behaagzuchtig neerhoekend mondje en een valschen lach iets over de oppositie en de vrouwen. En omdat hij zonder belooning moest wijken, bleef hij nog een oogenblik staan met glimmenden kop van spot naar Sim-cha s hoek, Rabbi Gerschom had hem zonder antwoord gelaten en zei nu, de hand geheven om gehoor:
,,De Rabbi zal niet spreken voordat het zijn beurt is. En het Mincha komt op tijd. Bij goede regelmaat kan ieder die ernstig is, zeggen wat hem naar den mond dringt. Dat is toegezegd, en het zal geschieden.” Hij zag rond. „Kinderen,” zei hij nog, „hoe het zij, of het gevaar zich om ons gelegerd heeft of niet, en of het gevaar groot is of klein, het gevaar zal niet verdwijnen en het zal niet geringer worden als wij met groote stem en bitterheid elkaar beoorlogen. Tegen Amalek, niet tusschen Levie en Zebulon, niet tusschen Benjamin en Ascher. Want al wat ons wordt opgelegd, moeten wij toch waardig dragen.”
„Genoeg Gogmah,” riep nu Reb Mosché, „wie draagt hier dan? Allen die hier zijn zijn niet gelijk!”
„Voor God zijn wij allen gelijk!”
„En voor den vijand ook!”
„Ja! omdat hij niet weet van ons groote verschil!”
„Hoor de Schnorrer uit het Hospitaal! Hoor de nar!”
„Wat heeft men in Mainz gedaan? De armen niet omgebracht?”
„In Worms alleen de rijken het leven genomen?”
Sommige Parnassiem en kooplieden keken elkaar aan: was
272