als werkelijkheid aan. Is het wel te verwonderen dat zij, hier, niet overtuigd kunnen zijn van die dreiging van hun eigen dood? Wie kan het? Wie kan weten wat dood is? Ja, is het niet daarom dat men zijn komst hier in de Synagoge vreemd vindt? Het is geen passende houding voor den treurende, zich niet heel en al aan zijn verdriet over te geven, en in verzet te komen. Is het daarom dat Rabbi Jitzgak nu hij spreekt, Worms niet eens noemt? Simcha begint hem en anderen geheel opnieuw minuten lang aan te zien. Hoe dan? Hij zelf wil van het verdriet opstaan en het leven beschermen, en hij gaat daaromtrent in zekerheid. En deze anderen willen ook over dit leven nog den dood laten komen, en gaan ook in zekerheid?
Waar is het aangrijpingspunt van dat geheim?
Of is dan onderscheid tusschen leven en dood niet belangrijk? Is het niet van gewicht, of die allen in Worms, en in Mainz, na een dierlijk lijden begraven zijn, of dat zij nog leven?
Goed, Rabbi Jitzgak is de brullende Opperparnas. Hij is kortzichtig, en weet niet hoe zich anders te handhaven. Maar de anderen? Goed, de rijkste en minder rijke kooplieden die aan zijn kant staan, zonder groote geleerdheid, durven niet strijden, uit vrees te verliezen wat hun anders ontnomen wordt. Maar deze Rabbaniem van het Kapittel dan? Wat willen zij? Willen zij niets? Kunnen zij niets? Hoeveel verstand hebben zij niet, meer dan hij, en zijn toch het werkelijke Gezag? Mar Joseph en zijn broer Mar Juda, Rabbi Peter, Rabbi Schemarja, Mar Isaac ben Eljakim, en Mar Samuel, om dan van Rabbi Gerschom niet te spreken, wiens kleine blanke kopje met de heldere oogen ook nu nog in den witten baard licht lijkt uit te stralen? Er moet iets zijn dat zij weten, en waarin allen die hen volgen, vertrouwen stellen, en dat hem toch onbekend blijft. Is hen een Goddelijk Raadsbesluit meegedeeld, waartegen hij zich belachelijk maakt? Bij deze voorhoofden daar op de bank van de voorgangers zijn er, waarop men, als op voorhoofden van vaders, de lippen kan drukken: zij kunnen jegens het leven niet te kort schieten. Met allen heeft hij, als toekom
267