snelden naar voren, en spraken de menigte toe; de opschudding moest zich wel leggen.
De potsenmakers kwamen met hun verrassing: zij hadden verlof gekregen hier vanavond een lied te brengen dat van Perzische Joden kwam, een Poeriemlied dat daar gedicht en op een nog ongekende wijs gezongen was, en waarop gedanst werd terwijl de vreugde der Jehoediem aan het bevrijdingsf eest van Poeriem er in was uitgedrukt. De muzikanten zouden een afschrift van het lied dat in Losjoun Hakoudesj, in het Hebreeuwsch geschreven was, hier achterlaten, opdat men het leeren en niet meer vergeten kon. Geen groote geleerden waren zij, die de uitkomsten naar hier konden brengen van de Thora-beoefening in verre landen, zooals God dat aan de Rabanniem uit Bari had ingegeven. Maar zij waren gelukkig, dat zij dien geringen plicht mochten vervullen van het lied te brengen dat niet alleen voor alle volgende jaren — God moge ze hun geven in volheid van getal — de vreugde van Poeriem zou verhoogen, maar dat ook bewees hoe overal op de aarde waarheen de Heilige geloofd zij Hij Israël verstrooid had, dezelfde Jood-sche harten klopten en de Joodsche monden dezelfde woorden spraken, waardoor het voor ons is alsof wij toch allen bijeen zijn.”
Zij luisterden met gespannen monden en dansten daarna met schitterende oogen en diepe hartelijkheid. Wel bleven arm en rijk onverbiddelijk gescheiden: geen kind van kleine kramers, onaanzienlijken onder de handwerkers of van de vele bedienden die de huizen der rijken verzorgden en hun veel arbeid eischende persoonlijke leven — kwam ook maar tot een enkele ronde buiten den eigen kring. Simcha zag het en kende het; hij kwam er vanavond toe bij zichzelf vast te stellen dat ook hij het niet gewaagd zou hebben, welk meisje ook dat in dezelfde kleur en snit als de rijke vrouwen maar met grover stof gekleed was, ten dans te vragen. Het was vanzelfsprekend geworden, en een zede die ouder was dan de Verstrooiing. Maar zij dansten nochtans, en door elkaar heen, in dezelfde ruimte, met dezelfde ver-26