voor het slapen. Ik ga naar Reb Salzmann, waar men op ons bericht wacht, Esther.”
„Wat zal men doen?”
„Als ik zal spreken van den indruk dien uw verstandige woorden over den Paus en den Keizer op dien hond hebben gemaakt, zal men nog gaan gelooven dat hij bang is geworden, en enkel van de Parnassiem eischen dat zij een som gelds aanbieden.”
„Ge hoeft over die woorden niet te spreken, die gij zoo verstandig noemt, zij waren niet voor hen bestemd. Zij zullen zoo niet denken als gij meedeelt dat alle kooplieden de stad moeten verlaten, en dat allen zich moeten laten doopen.” ,,Het eerste is in het voordeel van Reb Mosché en de handwerkers en de bedienden. Reb Mosché zou hen kunnen opruien om hun vrede te eischen voor het ongeluk van de rijken.”
„Ach neen, Reb Simcha. Zou hij ook zoo spreken, zij zouden niet naar hem luisteren. Zij zullen dat niet van de Parnassiem en de kooplieden verlangen.”
„Zij zelf zouden in Keulen onbeschermd achterblijven: wie vertrouwt op de beloften van die dieren? Zij zouden dan juist naar hier komen brullen en hen allen ombrengen.” „Het is zoo goed,” zei Esther met een bedekte bittere berusting. „Gij kunt alleen niet handelen. Gij kunt met die allen tezamen de Parnassiem dwingen om met de knechten van den Bisschop tezamen Keulen te verdedigen en met allen die ons ter wille zijn. Er is geen andere weg. Ge hebt den eeni-gen gevonden.”
Hij zag, ondanks haar kalmte, angst in haar oogen. Hij had den moed niet, erover te spreken. Zij wisten dat zij in een massief ijzeren kooi naar lucht zochten. Die Bisschop! en zijn knechten! Na de houding van den Bisschop van Worms! Neen! En die overmacht! Hij onderdrukte den redelijken drang, om tot dit meisje de volle waarheid te zeggen over zijn verwachtingen. Tot een vrouw was het niet mogelijk, die uiterste zwartheid van te voren vast te stellen, waar zij beiden het mogelijke deden.
„Zal Rabbi Jitzgak de bijeenkomst willen, met ons allen?”
237