den, radeloos uiteen. Zij mochten wroeten naar een uitweg, zij vonden geen kier van een opening in dien val, die door vijand en vriend hier voor allen gebouwd scheen.
VROUWEN EN GOUD.Een mank meisje in het zwart liet haar paard den achter-blijvenden Christenbediende, en hinkte het jonge platgetrapte grasveld over naar de eerste legertent. Het was de tweede keer dat zij dezen rit maakte en de huivering van het naderen had zij niet meer zoo adembenemend als vier dagen geleden. Nochtans voelde zij haar lichaam aan als een omhulsel met een inhoud die bevroren was; haar toestand was als die van een soort actieve bezwijming, en het scheen of een Esther buiten haar handelde, die pas aan de toppen van haar vingers en teenen verbinding met haar had. Den eersten keer heeft zij niet geweten of zij die spanning een tweede maal zou kunnen dragen. En zij heeft gedurende den heelen rit hierheen nu aan niets anders kunnen denken dan aan dat oogenblik van haar eerste bezoek, toen zij daar in de opening van de tent voor dien von Lei-ningen stond. Een kracht die de hare niet scheen, zette toen het geluid in van een stem die ook weer pas aan den buitenkant van haar mond scheen te beginnen, en die toen hoog en onwezenlijk (en toch blijkbaar in een goede afwikkeling der orde van klanken en medeklinkers) vroeg of zij met den heer kon spreken? Dat zij Hanna’s zuster was, en dat zij zoo graag iets over haar vernemen wilde en haar zien?
En de jongen met den gulzigen mond en het verwarde blonde haar die haar van stil bevend hoofd tot onmerkbaar trillende voeten opnam, en eerst enkel zei: ,,Hanna behoort niet meer tot de uwen....”
De stem vraagt daarop, (— maar ze slaat met een langen boog omlaag in een afgrond, die stem —): „Is zij dood?” Een kracht in haar dwingt haar oogen om de verschijning van den jongen Ridder toch vast te houden, nu die gaat verbrokkelen en zich in deeltjes en stofjes schijnt te willen op-
230