vast en een groote Rouwdienst voor Worms gehouden. En
*3 >>
nur...
De lange Reb Eliah stond, trouw, zonder een woord, naar zijn welbespraakte vrienden te luisteren. Het klonk hem alles verblijdend toe, wat zij zeiden, prachtige, rake, scherp-gesneden vormen van gedachten zooals die de zijne behoorden te zijn, gedachten van de oprechten zonder geld, van de eenvoudigen zonder valschen schijn en hebzucht tegenover de anderen. En hoe klonken dan die woorden! men wist het te zeggen, en daarin bestond de vreugde van een eigen rijke wereld, de hunne.
„Speyer,” mompelde Simcha bitter, als antwoord.
„In Speyer, ja! in Speyer was alles nog niet goed bezorgd! Speyer was de Satan Hamekatrik, de Satan die ons op den valschen weg brengt, het lokaas voor het beestje! Alle Mosjé Rabbijnoe’s spreken hier over Speyer. Maar ge hebt gezien Reb, dat op Speyer iets anders is gevolgd, is het niet zoo? Ge weet hoe het gegaan is met deRabbanniem en Alexanderden Groote? Toen Alexander Jerusjolaajim naderde, toen kwam Simon Hatsaddiek hem tegen met veel goud en zilver en edelgesteente aan zijn kleedij, en alle hoogste aanzienlijken onder het volk achter zich. Zij gingen Alexander tegemoet, een heelen nacht. Toen die hen zag komen (Mosché vertelde steeds met den spotglimlach om zijn puntbaardje) kwam hij van zijn wagen, en heeft zich diep gebogen voor Simon Hatsaddiek. En toen Simon vroeg, waarom de machtige vorst Alexander die de heele wereld aan zijn kracht onderworpen had, zoo diep gebogen lag voor een Jehoedie, toen antwoordde Alexander: hij had op heel zijn weg steeds de gestalte van Simon den Rechtvaardige vóór zich gezien. En Hij was vol eerbied geweest, al dien tijd.”
Simcha zette vragende oogen. Hij begreep het verband niet. Maar Reb Mosché tilde zijn hoofd met den spotlach naar hem op.
„Ja!” riep hij, „zoo zeggen het de Schriftgeleerden! Ach, God mag hen tot wijzen maken in den Hof Eden! Ik zal U vertellen hoe zij het niet meededen en hoe het wel geweest is!” Hij wendde een tel zijn oogen terzijde, getroffen door
223