naast zich wil toewijzen; wie veel reist, weet zelf hoe moeilijk het is, om afscheid te nemen van een mooie vrouw, en de Kananitische zal zeker haar plaats in het Gan Eden aan haar meester verdiend hebben (hoewel sommigen: „nu! nu!” riepen, brulde toch zijn gehoor van het lachen) maar het is jammer dat Rabbi Abulu de vrouw niet geschilderd of geteekend heeft, zooals men in Italië doet en in Vlaanderen, dan hadden wij ook mee kunnen spreken over haar verdiensten.” Handig besloot hij zijn ademloos verhaal met de anecdote van den koning van Frankrijk die keizer Karei om een Joodschen geneesheer had gevraagd. Wat had de keizer gedaan? Hij zond Lodewijk een mesjommed, een gedoopte Jood. Maar de koning? Toen hij het hoorde, wou hij zich nog niet eens de pols door hem laten voelen en hij stuurde hem naar den keizer terug, met de boodschap: hij had een echten Jood gevraagd, en geen aangemengde.”
Een zacht gegrinnik was zijn belooning, een verrukt smui-gellachen en beweging van wiegende nekken, van groote oploerende oogen bij scheeve monden: het stille feest der rechtvaardiging van de geslagenen en miskenden. „De pols nog niet eens; nog niet eens de pols!” Hoe? Wat? Teruggestuurd heeft hij hem! Een echte Jehoedie wil hij, en geen be-dorvene! De heele Poeriemavond is er goed van. Had hij niets anders verteld dan dit alleen: dajynoe, het ware ons voldoende geweest.”
De tweede Potsenmaker droeg een verhaal voor, door hemzelf berijmd, uit het liefdeleven van de Ridders. Niet ver van hier, verzekerde hij, en niet lang geleden, was dit gebeurd, zooals het hier bezongen werd. Enkele honderden paren vrouwen-oogen stonden verwijd en gespannen naar hem uit, als vensters, waardoor het heimwee zich rekte; de man-nen-oogen poogden, bij een gedwongen lach, vergeefs onverschilligheid uit te drukken. „Een jonkvrouw, zeer zachtaardig,” zong de muzikant, „was bekommerd om het lot van een kleine zieke vogel, die in den hof van haar vader’s slot haar hulp-begeerige hart had gevonden. Dag aan dag verzorgde zij het kleine dier, en zij sprak met vreugde in de stem tot haar ouders over de goede uitkomst van haar moei-22