is. Men moet eiken dag handelen tegen het gevaar. Jaren tevoren.”
„Er zijn er die nooit gevaar willen zien omdat het aangenamer is. Maar als men hen nu een uitweg zou toonen, zou men wel dankbaar zijn.”
„Wie kan dien uitweg toonen?” Hij wilde niet uitspreken wat hij dacht: de benden zijn misschien nu al op weg hierheen. „Als God ons,” zei hij, „het ongeluk oplegt, heeft Hij ons ook niet hersens en handen gegeven om ons te weer te stellen?”
„Daarom kunnen wij misschien iets doen, zooals gij zegt.” „Wat hebt ge in uw gedachten, Esther?”
„Ik? Niets Reb Simcha, Hoe kunt ge zoo spreken? Ik kan alleen onderzoeken of ik wat voor mijn arme zusje zou kunnen doen.”
„En dan zoudt ge bij dien Philistijn— Zij kan u zeggen wat hij voor plannen heeft.... bevelen....” herinnerde hij zich met schaamrood het woord van Hanna in het bosch.
„Ge weet zeker waar zij nu is?” aarzelde zij.
,Ja.”„Dat dacht ik wel. Ge hebt uw plannen.”
„Esther! Ge wilt naar die tent gaan?”
„Luister eens Reb Simcha, wij hebben geen tijd voor zulke vriendelijkheden van het Keizerlijke Hof. Het is het eenige dat wij kunnen doen. En wij willen toch iets weten. Misschien geeft God haar iets voor ons mee te deelen. Of hem...” Haar zachte, rustige maar toch vol klank blijvende stem zei nog: „Ik kan alleen iets doen als iemand het van mij wil. Ge hebt plannen, Reb Simcha. Maar houd mij dan niet terug. Was het niet uw verlangen om de voornemens van dien Philistijn te leeren kennen?”
„Waarom niet, als het zou kunnen?”
„Nu, en gelooft ge dat gijzelf daarheen zoudt kunnen gaan? En dan dacht ik dat ge met dien Reb Salzmann en die allen die met hem zijn....”
„Hoe weet ge dat....?”
„Ach, vader spreekt over niets anders. Ge zoudt toch met hen willen spreken om de Parnassiem nog te dwingen tot dat
218