zijn en hier blijven, in het veilige Keulen. In Keulen is veiligheid. Hij moest nu zorgen dat hij in Keulen kon blijven, hij, Liebermann sprak als vriend en als Jehoedie. „Wees verstandig. Leef in vrede met de Gemeente en met de Be-stuurderen, opdat ge hun bescherming kunt behouden. Laat aan de Leiding over wat verder gebeuren moet. Dan zijt ge hier onze veilige gast.”
Toen hij weg was, drong dat alles pas tot Simcha door. Al-zoo, — dat dacht hij als antwoord — en dat zal dus zoo verder gaan. Van Worms tot Keulen, en verder, heel Duitsch-land door zal men het recht nemen en de gelegenheid krijgen om de Joden als schadelijke dieren te jagen en te slachten of in den dood te drijven. De Christenen willen de wereld voor zich alleen houden. En wat heeft hij gezegd, die vriendelijke en verstandige Potsenmaker Liebermann? Om veilig te zijn moet ik niets ondernemen tegen de Parnassiem. Om veilig te zijn, moet ik zorgen dat het mij met hen allen zal gaan zooals het gegaan is met de allerliefsten die ik bezeten heb, en die ik aan de domheid en de grofheid van evenzulke Parnassiem heb verloren. Ja, en zoo denken de meesten hier, hier en in Mainz en overal. Ook mijn Worms was niet beter.” Bij de eerste tranen, de trilling van de smart en het zuchtend omgrijpen vanhet verlies, was dit het opnieuw ontwaken van de levensdrift, en van het verzet. Een greep naar een tegenaanval tot bescherming van het geblevene, bij trillende lippen om het verlorene, waarvan hij het onherroepelijke van het gemis in een innerlijken noodkreet begon te beseffen. Hij moet handelen. Een rem zijn, hoe zwak dan ook, een oponthoud desnoods alleen, tegen dien droesem-stroom dien het recht wordt toegekend over hen heen te loopen — of hij is dit leven niet waard.
Hij herinnerde zich Esther, en een afspraak. En hij liep haastig naar buiten, in de straat.
Geen enkele beweging, zoo had zij zich voorgenomen, die bij andere vrouwen ten doel had, den man voor zich te winnen. Zij met haar gebrekkigheid, wist iets meer van de menschen dan de gave meisjes. Zij wist dat Simcha’s aandacht vóór
214