eerste slachtoffers behoord, die in hun woningen waren neergeslagen. Hij zei, dat niemand had kunnen ontkomen. Hij wist niet hoe allen gestorven waren, en ook niet dat Simcha’s vader door een zwaardslag die zijn hoofd aan den voorkant in tweeën spleet, belet was, Golda zelf te dooden, die toen levend, van de andere stervenden weg, uit het ineenstortende huis was gesleurd. „Ik weet het Reb,” zei hij wild, ,,ik weet het wat God u heeft opgelegd. Alleen hierdoor al zult gij be-oureg jomiem, in lengte van dagen, bij Israël in herinnering blijven.” En hij eindigde met te zeggen, dat hij niet wist wie de zwaarste taak had gekregen: zij die dit einde hadden moeten vinden, of de twintig die onder dwang gedoopt waren, en die, na vijf dagen bewaakt te zijn, verlof hadden gekregen een kleine duizend lijken, bijna allen bekenden, weg te sleepen en te begraven.
Zoo wist Simcha niet, dat Golda, zelfs boven het lot van de kinderen uit die zij in hun bloed had zien stikken, van al de zijnen het zwaarste deel had gekregen.
Hij sprak drie dagen lang tot niemand een enkel woord, en at niet. De gedachte, zijn stemgeluid te zullen hooren evenals de vreugde van het voedsel was een walging. In grauw stof verloren stond het beeld van Hanna nu, aan een verren horizon. Hij bleef er onkundig van, dat heel het Joodsche deel van het Rijngebied met hem vastte, en groote rouwdiensten vol angstig uitgeroepen klaaggebeden in de Synagoge hield. Daarna begon hij, schaars en zacht, met tegenzin en gruwing van de eigen stem, het hoogstnoodige te zeggen. Zijn blikken wendden zich ongeloovig zoekend, naar gebeurtenissen uit het verleden, uit het leven van de vroegere Hacohens, uit Worms. Met de jongste vier meende hij toch vliegen te hebben gevangen. Dat kan slecht zijn: vliegen vangen? en aoo-den? Menzei had een anderen keer weer staan juichen, toen een vlieg zich op het allerlaatste hachelijke oogenblik, uit greep en web van een spin wist los te rukken: de spin week achteruit en moest zijn slachtoffer laten ontkomen; hij zag, in zijn dofheid van nu, hoe Menzel juichte en danste, toen de vlieg de kamer inzeilde en scheen te zingen om haar red-
212