van iets, maar hij zette toch groote oogen op, omdat de gedachte door zijn brein schoot dat het om Hanna ging. Lie-bermann moest dus ook voor zijn houding dan vergeving vragen, als Rabbi Jitzgak op eene of andere wijze toch nog Hanna terugnemen en hem tot vrouw geven wilde?
„Reb Simcha, hebt ge dan nog niets gehoord van wat in Worms is gebeurd?”
„Neen.... in Worms.... neen.”
Liebermann liet Simcha’s blik niet los.
„Het gaat om Worms.”
„Wat dan, Worms....”
„Zij hebben wraak genomen voor Speijer. Neen, het is niet goed gegaan.” In Simcha’s oogen die steeds wijder staan, en niet kunnen wijken al schijnen zij te willen: „Het is slecht gegaan; gister was het bericht al hier, maar men vertelt liever iets goeds.... De vijanden van Israël hebben u veel ontnomen. Boroeg Da jan Ho-emmes (Geloofd zij de rechtvaardige Rechter) Parnassiem laten U weten dat zij U in hun hoede nemen....”
„Maar wat is er dan gebeurd? Is mij veel ontnomen? In Worms? —Nu?”
Groote gewelddadige massa’s zouden over hem heenschui-ven. Hij wist het. En hij wil het niet aanvaarden. Ook hij niet. Maar zij zijn er. En zij schuiven. En het wordt donker over hem heen.
„De heilige Gemeente Worms is vernietigd.”
„Vernietigd? Is mijn vader? Mijn moeder?”
„God alleen weet hoe ik het U moet zeggen....”
„Wat? Mijn vader en mijn moeder?”
Liebermann bleef hem zwijgend aanzien.
„Nog meer? Wat? Is dan niemand? Niemand van mij ontkomen? Neen?”
Hij zag in Liebermann’s afwachtenden blik en zijn zwijgen. „Neen? Geen twee? Vader? Moeder? En mijn broertjes dan? En mijn zusje Golda?”
Liebermann verroerde zich niet.
„Zijn zij allen....?”
„God moet u veel kracht geven.”
201