het droge brood, het vleesch en het bier dat Reb Tobias hen bracht; overigens kon hij niet laten, zijn beklemming groo-tendeels voor zijn bediende te verbergen: de afstand tus-schen bedreigde en onbedreigde was in zijn oogen die zich met het gevaar steeds vertrouwd zochten te maken, te groot om er niet een diep verschil van belangen in te zien: moest niet elk die Christen was, zich daartegenover uitverkoren van veiligheid voelen? Dat moest, en dat was ook zoo. Vóór Heinrich gute Nacht wenschte, droeg Simcha hem nog op, hem te helpen uitzien naar iemand die den brief voorWorms zou kunnen meenemen. Met wat zand van den vloer droogde hij het schrijfsel daarvan en omwond de rol nu met een lint dat aan den binnenkant en buitenop werd vastgemaakt met bijenwas van den waard. In de was drukte hij met zijn zegelring zijn gegraveerden naam af: Simcha, in Hebreeuw -sche letterteekens. Plotseling kwam de man met den zwarten baard op zijn tafel toegeloopen, steeds in dezelfde houding van den naar voren gebrachten romp en met denzelfden blik waarvan Simcha niet wist of hij hartstocht was of woestheid. Maar het was alsof hij zich over hem heenstortte, en de Knaap rilde als in een kille schaduw, zijn hoofd trilde op zijn schouders.
„Hebt ge een brief voor Worms, Reb?”
Het klonk droog en scherp. Simcha deinsde terug, hij had geen adem meer. Hij zag in het gezicht, en kon er toch geen boosheid in vinden. Toen zag hij hoe het hoofd zich een hal-ven slag op den stierennek omdraaide, van hem af. Het kwam terug, en nu noodigend, zei de vreemdeling: „Ik kan hem misschien voor U bezorgen.” Hij aarzelde. „Ik ben morgen weer hier,” eindigde hij. Hij liep naar de deur en wendde zich nog eens, met een vriendelijken groet. „Gute Nacht — God geve U een goeden nacht,” zij hij bijna teeder, en liep naar boven.
Simcha had een rilling van zijn hals tot in zijn knieën. De „Malag Hamowes, de Doodsengel,” dacht hij, „maar zegt die zoo vol vriendelijkheid goeden nacht? God van Israël, wat gebeurt hier dan alles om hem heen?”
Hij bleef nog een oogenblik bij zijn laatste kwart kaars, en
191