misdraging als zou hij, Simcha, door een ander optreden, het meisje daarvan terug hebben kunnen houden. Hij eindigde met aan te kondigen dat hij nog niet dadelijk naar Worms zou terugkeeren omdat hij nog enkele dagen den afloop van dit alles wilde aanzien (hij was onder het schrijven gaan merken dat hij nog niet scheiden kon en schreef er zonder bedenken de reden van neer) en dat hij ook nog van de beslissing omtrent de zakelijke afspraken in het onzekere was gelaten. En dan vroeg hij zijn vader, behalve zijn moeder, alle broers en Golda voor hem te willen omhelzen en te zeggen dat hij in de herinnering aan de heerlijke dagen die hij in de Pésachweek en daarna gelukkiger dan ooit te voren met hen geleefd had, eigenlijk niets liever verlangde dan weer bij hen als kind en broer te wonen. Dat hij, onder de beroeringen van deze dagen hen in werkelijkheid ook geen oogenblik vergeten had, omdat hij wist dat hij uit dat verband en die liefde alle krachten kreeg geschonken voor het dragen van het moeilijke leven dat God den laatsten tijd hem scheen te willen opleggen. En dat hij, na wat in Spijer gebeurd was, zonder meer wijsheid te willen voorwenden dan die van zijn vader en van allen die ouder en geleerder waren dan hij, toch zoo graag tot waakzaamheid wilde manen en geen geloof te hechten aan hen die altijd woorden van geruststelling weten te vinden omdat zij niets kunnen offeren. Hij vroeg zijn vader of, wanneer de anderen het gevaar niet wilden zien, het dan niet beter zou zijn met allen van zijn huis tijdelijk Worms te verlaten naar een plaats waar het veilig zou zijn, tot dat de Keizer uit Italië terug zou zijn gekeerd. (Dit was het hoofddoel van zijn brief, hij plaatste het voorzichtig aan het slot, in de zekerheid dat zijn vader de volle beteeke-nis daarvan zou begrijpen). Voor Golda, Brodmark, Menzei, Eberlein en Anselm beschreef hij een afzonderlijk hoekje van het pergament; hij ried hen, ook nu hij niet bij hen was, vooral Jooissie met den voet aan te roepen, want in het bosch niet ver van Keulen had hij hem gezien; hij was er zeker van dat hij het was, een verstandige beer die naar hem gesnoven had en toen verder was geloopen. Hij, Simcha, had dadelijk gevoeld dat hij niet naar zijn mes moest grijpen, en zie, de
183