mensch. Er zijn dingen die hij niet verstaat. Als ge dat ge-schmadte meisje hier brengt (zij herhaalde het opzettelijk zonder eenig boos opzet, want zij was al lang bereid, Hanna vriendelijk te ontvangen), o, wee ons! wat zal de Parnas doen? Een groot man in Keulen. Hij zal zich noukem op ons wezen” (zich op ons wreken).
Haar handen, vuil van het huiswerk, trilden. Zij wist niet heelemaal of het enkel van angst voor Rabbi Jitzgak was. Er was zwijgen. Dan herhaalde Salzmann:
,,Ik zeg toch: over weinig dagen — allemaal gelijk. Die tegen God opstaan en de vromen samen. De kinderen die gehoorzaam zijn, en de kinderen die het huis van hun vaders verontreinigen. Mijn vrouw is geen Joodsche vrouw. Zij is overal bij en zij spreekt altijd teveel. En zij spreekt graag met diegenen die het slechtste zeggen, al is het maar spel. Deze heer is uit Worms, hij zal weten wat Rabbi Elieeser geschreven heeft: „Verkeer niet onder lieden die van anderen kwaadspreken, wees niet de vlieg die altijd zieke plekken opzoekt.” Mijn vrouw is een goede vrouw, maar zij heeft teveel tijd voor veel woorden.”
Rifke’s blanke gezicht was vuurrood geworden. Zij was radeloos afgestraft door Salzmann’s noodgedwongen toespeling op haar kinderloosheid. Zij liep het vertrek uit, maar weinig opzettelijk, het hoofd omlaag. Maar toen Simcha snel heenging, wachtte zij hem bij de deur:
„Dat ik tot U spreek, Reb,” verontschuldigde zij. „Maar mijn man is geen man als anderen. En nu dat Gazzijr, dat zwijn hem geslagen heeft — hij mag er voor geslacht worden op zijn besten feestdag — is het heelemaal alle dagen Tischo-beab (de treurdag om de tempelverwoesting) hier. En omdat in Speyer met een paar Jehoediem daar dat ongeluk gebeurd is — God zal onze vijanden straffen, er zijn er genoeg dat weet men toch — daarom gelooft mijn man, alle kinderen Jisroyl moeten sterven! Kan men daarin dan zwijgen, Reb? (Simcha begreep dat zij in niets anders zwijgen kon, want zij hield zijn vriendelijkheid vast op de plaats waar hij stond, hij kon haar woordenvloed niet tot stilstand brengen om weg te komen). God mag geven dat Rabbi
162