genade kwam met een korten volledigen slaap; zij ontwaakten door het licht en de nieuwe vrijmoedige daggeluiden van kleine vogels en fladderende korhoenders; alle laatste flarden van donker had de kortstondige lentenacht tusschen de hoornen en van de hemelruimte weg, teruggenomen. Een paarse schaduw, als het achtergelaten stofblijfsel, broeide nog tusschen de lage eikenstruiken. Een rijke verheuging was nu weer het bosch rondom, die duizenden en duizenden stammen, die allen hun eigen leven toonden: in hun naakte vriendelijk rijzende lijnen, of geestiger, in de korte en allerkleinste kinderlijke groene twijgjes die zij aan hun malsche huid naar buiten gestoken hielden. Ontzaglijk was het leven overal, in bloed en sappen. Vooral die dennen, hun naaste buren sinds gistermiddag, waren wonderlijke mannengestalten. Paars, helder-paars in hun dag-omlichting, waren ze hem in de oogenblikken van overgegeven beschouwing als geheimzinnige menschelijke wezens voorgekomen, waarvan sommige een soort weemoedig meelij en ook wel stille vrees in hem opriepen. Want behalve de stille rechte die als dunne reuzen de kruinen eenparig hoog droegen als groen-gelokte hoofden, en enkele wier stronken volkomen als menora’s, als tempelkandelaars gebogen waren, stonden er ook vele met één arm recht gestrekt, lang, als met een lans verlengd, roerloos en in dweepzucht verloren onder dat bijna regelmatig mompelen van bezwaren, op de golving van den wind, de verte toe. Allen hadden zij die houding van berusting in een natuurlijk leed, als verdoemden wien niets anders blijft dan het lot te dragen tot het einde. En aan den hemelhorizon stak de zon een breed uitzettend gloedgeweld op, kop en stroomwijde voorhoofdrimpels van een Ontzaglijke over alles. Simcha glimlachte daar verrukt over: „Als een bruidegom die uit zijn slaapvertrek komt,” zoo hadden de Joodsche dichters van de zon gezongen. Bij die verkwikking en het verdwijnen van den nachtgeest, die in het laatste uur hen scheen te zullen verstikken, vonden zij nu althans den moed tot spreken, al was het dan ook zacht, en al was het dan ook zonder blik in eikaars oogen, en met omlaag gewende hoofden. Eerst zei hij nog, maar nu al met een
155