hier: mooie Oostersche vrouwen, en goud!
„Ik heb je gered,” zegt hij, „ik zal hem aannemen als een geschenk voor dezen nacht. Je weet nog niet dat ik je gered heb. Wij hebben veel goud noodig voor onzen Tocht.”
Hij nam den ring. Door zijn langdurige armoede, en dan tegenover de Jodin, die hij voor die onwaardigheid niet gevoelig achtte, was hij blind voor zijn beschamend gebaar.
Zij rukte zich nog verder achteruit op haar bank. Wat verwacht hij van haar?
„Alle Joden worden gedood,” zegt hij.
Hij zag in het verwrongen gezicht van een zooeven nog mooie jonge vrouw. Het keek hem aan met wegschietende pupillen, met een mond waarin een vraag als een kreet verstikte. Toen bracht zij met de hand aan haar wang en met oogen vol ontzetting eruit:
„Vannacht? Vandaag?”
„Neen, maar binnenkort.”
Haar blikken zochten vreemd, langs zijn beenen, omhoog, naar zijn gezicht. Eenheid van beenen en zwaard schenen die blikken vast te stellen. Hij voelde verwerping, maar begreep ze niet. Zij liet zich achterover vallen in het blauwe kussen en sloot de oogen als een zieke. Haar mondhoeken trilden.
Hij zette triumfeerend zijn zwaard weg, kwam weer en nam haar hand. Zij trok ze terug, maar heel langzaam.
Mooie vrouwen, heele steden vol. En goud! Wat kan hij nog meer verlangen. Eindelijk breekt het volle eerlijke Ridderleven weer voor hem aan. Daarvoor is hij toch geboren en in de wereld gezet. Armoe en leed had hij jaren lang, en schaamte daarom. Zijn vader en hij moeten die ontzettende jaren wreken, nu gescheiden van elkaar, tegen elkaar. Hij zal zich weten te redden! Hij gaat zijn heerlijken Ridderstand weer beleven, de uitverkoren stand, hij doet zijn plicht.
Met bijgeloovige zekerheid, die den loop van een bittere drift tot grond had, wist Simcha dat hij Hanna vinden zou. Een domheid, om den Rijn te zoeken, waar hij met Lieber-
147