Maar dat voelt zij: te eng om zich aan over te geven zonder een poging te hebben gedaan dat verband tot gisting en uitzetting te drijven, en in het verborgene om den hoek daarvan den horizon te hebben af gekeken die de liefde voor hem en haar als een blijvende zonnespiegel in levende beweging zal houden. Simcha, dat is de Wet die haar zoetheid heeft, diep-omsloten geproefd, tot het einde vol waardigheid en verdorring. En dat daarbuiten, dat is de prikkeling van haar wrok om de onopgelostheid van leer en wereld, van haar woede om de geringe opbrengst van zooveel bezongen vrouwelijke schoonheid.
O, zij stemde het volmondig toe: zij was mooi. Zoo welverzorgd en bespraakt daarbij. Zij hoorde haar jonge stem met zacht opwindende genoegdoening zingen, maar waarom ging zij niet verder, die stem, tot alle bloemen, op alle wijnbergen, in alle parken van alle burchten? Haar jonge blanke zacht-ronde armen hadden toch de jonge veerkracht van vleugels: zij wilde er ver, ver in de wereld haar stem en haar welriekendheid en haar donkeren en blanken glans mee laten kennen, en de jonge kracht van haar gezondheid voor duizenden laten wentelen in het licht, dat het in de oogen verduizendvoudigen zou. Wie kent niet de groote rijke stad Keulen, en wie weet niet van het mooiste meisje daar: van Hanna bas Jitzgak de Opperparnas? Ja, wie weet er niet van? Honderdduizenden weten er niet van, en hebben haar nog niet gezien, gehoord, en met krenking in de stem haar toegesproken.
Maar de Ridder, dat is het kernpunt in die wereld, naar buiten gekeerd, en dat al wat zich erop zetten durft, mee naar binnen in den cirkel doet reizen om het verband te leggen tusschen het kleine en het groote, tusschen het opgeslotene en de schitterende Ruimte, om het kleine tot grootheid, het plekje tot wereld en het afgeslotene tot ruimte te doen worden. Zijn snellend paard en de drieste maat-rit van zijn armen brouwen de dronkenschap van de Reis die het bloed in het uiterste vermogen van zijn strooming beproeft. Die er nieuwe sappen in toebereidt, licht toevoegend aan de oogen-vensters en die de bloesem op koon en lippen bestendigend
143