der Soton uns nit’ fress’
Joed Kaf Lammed
In der Nacht von Schwarzer Sammet
Mem noen Pé
Ach, unser Ruf versteh’
Sammag Ajin Tsaddie Koef,
Lieber Herr Jisroyl’s ruf
Resj Schin Tof
Ihr’ Engel für uns off....”
En dan de middelen om Jooisjie te roepen. Jooisjie die eigenlijk ook wel een booze geest is, maar die de Jodenkinderen ’s nachts beschermt, als zij maar niet vergeten, hem vóór het slapen gaan, drie maal, onder stampen, aan te roepen: „Jooisjie met de Voet! — Jooisjie met de Voet! — Jooisjie met de Voet!”
Weer eens met vader alleen, heeft hij het erop gewaagd; hij kan die stille overeenkomst van te zwijgen, niet erkennen: „Wat denkt de vader daarvan, van dien Kruistocht?”
„Van dien Kruistocht?” Een blik, niet van tegenzin, maar van overvallenheid. „Ja.... afwachten. God heeft ons al door zooveel gevaren heengesleept... Wat zegt men dan in Keulen?”
„In Keulen zegt men niet veel....”
„Kan men dan veel zeggen? De Keizer is aan onze zijde. Daaraan hoeft niemand te twijfelen. En geen Keizer zooals iedere Keizer, maar een die lezen en schrijven kan, en de wetenschap liefheeft. Simcha, dat is de waarheid.”
„Het is waar. Maar de Keizer is nog altijd in Italië.”
„Ho! In Italië. Maar ook hier. Het bestuur van alle steden is in handen van den Keizer. De Bisschoppen moeten hem gehoorzamen. En zij gehoorzamen hem. Kwaad voor ons is niet van de Bisschoppen te verwachten. Meent ge dan, Simcha, dat het anders is? Hebt ge op de reis of in Keulen anders gezien?”
Simcha vertelt voorzichtig wat hij gezien en gehoord heeft. Dat van Mainz, weet vader. Nu, het is erg genoeg. Maar optochten? Ja?” Hij ziet getroffen omlaag. „Nu, een paar
125