hem droeg de jonge herder gemakkelijk zijn driehoekige harp, en zong er zijn zelf voortgebrachte liederen bij. Als hij koning van Israël is, zingt hij nog zijn Hymnen, bij de Harp, vooraan bij de Verbonds-ark van den Tempel. Koren en trompetten schallen in de zuivere hooge lucht van Jeruzalem hun verrukte instemmingen daartusschen, en in den Tempel zelf, voor het Altaar, waar de groote Regelmaat van het leven en de dankbaarheid daarvoor hun teekenen-den vorm krijgen, voeren zangers, cymbalisten en meisjes die de pauken slaan, gewijde dansen uit, om den overvloed van vreugde en verlangen uit te zetten van heel het volk. Met Levieten en zangers wijdt Salomo zijn Tempel in. In fijn linnen gekleed, spelen hun zonen en broers cymbalen, harpen en cithers, en honderdtwintig Priesters, Kohanniem, laten den koperdreun van hun trompetten de dunne lucht doorsteigeren. Buiten den Tempel speelden eens vrouwen haar volksmuziek, bij feestmalen ook, en overwinningen. In SamuePs leven werd op de profetenscholen van Gibra en Rama de muziek beoefend: cithers hadden zij, och, en harpen, cymbalen, tamboerijnen voor hand- en stokbespeling,de sjelisjim, de triangel, den trommel, enkele en dubbele fluit, pansfluit en doedelzak. Psalter, luit, guitaar, de kinnor met vierentwintig snaren, de kythara, de staande harp, de Lyra. Vroolijke schudinstrumenten en de kittige castagnetten. Geen Mirjam en Debora meer, die het volk voorop, den overwinnaars zingend en spelend tegemoet trekken, geen David of Salomo meer, en geen profetenschool. Twee arme jank-tuigen in de ijverige handen van twee eenzame, trekkende gelukzoekers, dat is de muziek die Israël is gebleven. Maar zij zijn er, en de dans is er, niet om de Arke heen, maar uit verblijdenis om het bestaan dat nog rest en waarin (bij alle dreiging) de hoop op vervulling van het gezamenlijk smachten naar herstel, in stijgend leven wordt ge-gehouden door de herinnering. Hier zijn zij bijeen, zij leven, en nog leven, overal, honderdduizenden, hier be-engd, daar geduld, ergens anders in groot aanzien. Onuitroeibaar lijkt het volk Gods, en als het Poeriem is, danst het om de gedoogende en stil tevreden Rabbanniem heen. Het feest-
11