burgers heeft gewonnen en uit vele gezinnen jonge mannen: uit verplichting jegens de kerk.
Klein, in zichzelf besloten, waardig in zijn opperkleed, den Synagogedienaar Menachem op twintig pas achter zich, was Rabbi Gerschom geen duimbreed van richting geweken, terwijl hij merkte hoe de Kruisbroeders: Ridders, monniken en een tros ontzenuwd volk, allen kleurig en verbitterd, allen vol gretige verwachting in hun gebrokenheid, kreupel, verminkt en verhongerd, voorwendden hem niet op te merken. Hij voelde het wachtwoord in die houding, dit was de onmisbare tucht, en de gevaarlijkste vijandschap. Overal, in Worms, in Speyer, Mainz, Trier, gebeurde dit nu, en overal gingen de Opper-Rabbi’s naar de Bisschoppen, maar niet overal was de ontmoeting dezelfde.
Gerschom hield hen vóór zich, toen zij voorbij getrokken waren; zijn strijdbaarheid was gewekt: op de woorden van den knaap uit Worms sloot deze bewegelijkheid aan, beiden sleurden hem uit zijn doodsvertrouwen. Maar de knaap uit Worms, dat was de beste stem van het eigene in het leven, en hij moest een oogenblik gehoorzamen.
Ga eens na en onderzoek.... hoe moeilijk het is, te gelooven dat men ons het leven zal benemen, zoolang de orde van eiken dag zijn loop houdt, zoolang men eet en drinkt en slaapt, bidt en leert, met menschen spreekt, zijn gedachten over zaken van bestuur laat werken, anderen hun handel drijven, hun ambacht plegen, kinderen hun moeders kussen en de jeugd vriendelijke lonkjes wisselt. Hoe moeilijk het is aan te nemen dat men ons klieven zal alsof wij brandhout waren; hoe moeilijk het is vast te stellen dat menschen dit aan ons zouden voltrekken, anderen het dulden, en God het in Zijn Almacht zou aanzien zonder het te verstoren. Hoe moeilijk te gelooven dat men de wereld van onzen nuttigen arbeid berooven zal, dien men niet vervangen kan, en teniet doen wat wij met zooveel duizenden hebben gewrocht. Zoo denken zij allen, ginds in de Gemeente: zoo luiden de woorden altijd van den Opperparnas, van dien dommen Rabbi Jitz-gak, die slechts gezond kan zijn in ijdele bewegelijkheid. Zoo doet de angst allen spreken; zij verklaren de gestalten
103