zoo? De enkelen uitgezonderd die met hondsche tongen achter het leven en het goed van de Joden aanloopen? Alle anderen zijn goed, zij zijn vrienden van ons. Maar zij hebben orde. En deze? Hebben zij dan een verband met de andere Christenwereld, hebben zij dan een verband zooals wij, Joden, het hebben met allen van ons? Wee het volk waar het broodmes tranen en bitterheid uitdeelt. Karei de Groote, al was hij een Goj, hij was een groot man. Heeft hij niet geweten wat zijn Azoes poniem, zijn moordenaartjes, zijn Ridders, zijn land aandeden, en die anderen, die van de Kerk, die zich niet bekommeren om al de duizenden en tienduizenden die van huis en goed gedreven worden, in de onnoodige ballingschap die hen tot zulken als dezen maakt? Geen brood voor den mond, geen kleed voor het lijf, geen bed voor het hoofd. Aan dezelfde Geestelijkheid had hij al geschreven, deze Groote Karei, „of dat beteekende de wereld te verloochenen, wanneer men niets doet en aan niets anders denkt dan zich daarop te bezinnen hoe de stervenden met het hellevuur af te schrikken en te lokken met de zaligheden van het Paradijs, namelijk dat de lieden van minder gescherpten geest hun bezit niet aan hun kinderen nalaten, maar aan de kerk schenken moeten. Gijlieden maakt mijn boeren tot bedelaars/’ schrijft hij, ,,en dan dwalen later die bezitloozen rond, hebben niets om van te leven en gaan in hun wanhoop op roof uit.”
Dat is bijna driehonderd jaar geleden, en het is niet beter geworden. En wat de kerk hen laat, dat nemen die redelooze roofbeesten, die Ridders, die nu met hun beroofden meetrekken om geld en leven van de Joden te nemen; het leven voor de arme knechten, het geld opnieuw voor de Ridders. Hebben zij geen vriendschap met elkaar, geen verband dan van dieven en bestolenen; nu hebben zij één verband; tegen ons! Daarbuiten geen geluk, geen tevredenheid, geen doel: één eenheid van één dag: tegen ons!
Merkwaardig, zeker van hun doel, zien zij hem, en zien hem toch niet aan. Zoo leert de slimheid van de aanvoerders den schijn bestaan, alsof het niet tegen de Joden gericht is. Zooals men ook onder die verzekering geld en middelen van de 102