„Nog veel jaren, 'k feleceteer U, as U ’t tenminste wil an-nemen.”
Naatje nam nu ook een hand, en feliciteerde met stroeven lach op hoogrood gezicht.
„Wil u ’t van mij ook anneme?”
„Hobo,” lachte de ouwe gemakkelijk, „van de heele wereld hoor meisje! dank je jonges, en kom nou strakkies ’t andere maar vertellen hoor!”
„We zullen zien,” zei Naatje, en wenkte handig Moos, nu niet dadelijk hij de anderen te gaan feliciteeren.
„Goed,” zei Ouwe Beem vriendelijk, „’k zal zien of jullie kinderen of groote menschen bent, hoor.”
„Eet u smakelijk,” lachte Naatje hem toe, nóg verlegen, maar al hesloten straks te gaan.
„Ja,” hakkellachte Moos onhandig.
Bang de anderen te zullen ontmoeten, wachtte ze, tot de ouwe met z’n vrouw en de jongens den hoek om waren. Toen, blij hun verzoeningskoinst voor vanmiddag met dit aanspreken van Oom les te hebben voorbereid, gingen ze naar huis. Toen de ouwe Beem met zijn vrouw en de jongens bij huis was gekomen, stond Jette in groote schort met lange mouwen hen te wachten op de stoep, voor haar doen keurig gekapt en de armen in een spel van feestelijke luiheid over de horst.
„Wat blijven jullie uit,” hoofdschudde ze glimlachend, „’k éb me nog wel gehaast, maar ’k had nog wel minstens ’n kwartier kunnen blijven....”
„Wat is m’n zuster vroom,” riep Meijer, en nipte haar over den neus, „die klaagt vandaag, dat ze niet lang genoeg in de Sjoel kon blijven....”
„Och.... koöm!” weerde ze lachend af, „begin met mij niet. begin met ’n ander, nierèsch!”
Onder zulk sentimenteel stoeien gingen ze naar binnen, waar de tafel gedekt wachtte met brood en gestoofde visch, die in de schaal, met gesneden uien en bruinig-doorstoofd brood overstrooid, in breede mooten te geuren lag. Onder de blank-witte tafel door, lei feestelijk een nieuw karpet, rood met
63