„Sara heeft ruzie gemaakt en Hapram ook en Mhooses heeft ze daar bestraft!”
Sam sloot het luik voor het winkelraam en liet de gordijnen neer.
Toen trokken ze langzaam af naar de stegen en zijstraatjes, met een beetje kattekwaad en een spotliedje. Weldra bleken ook de Christenen hellen te bezitten, waaraan men trekken, en voorwerpen buiten te hebben staan die men omsmijten kon, en de Joden waren vergeten.
„Nah!” riep de laatste jongen, een bittere, voor bet gezamenlijke rebellische spel al te bloedbedorven: ,,de gerdijnen na beneden, nou bennen ze allemaal dood!”
De kleineren lachten bewonderend. De grooten glimlachten tot elkaar. En dan lag, doodstil, maar als met een na-geluid van bet jouwen der kleine, uitweg-zoekende hartstochten, weer de straat: twee risjes smalle lage keurige gevels onder een nurks-grijze lucht.
43