ik vraag U vanzellef alleen maar naar de waarheid en ’t is dan ook maar ’t beste voor U, als U die alleen maar zegt....” De ouwe stond in zijn feestpakje met schoone stropdas en front, bleek bevend van de politic-verstoring voor den vrees-wekkenden man, die hem zelf bijna tot twijfel bracht en tot een poging zich te herinneren, door de sluwe stelligheid, waarmee hij hem overrompelde. Hij deed zijn best om den vriendelijken glimlach te houden, in de instinctieve zekerheid daarmee het meeste te bereiken.
„Maar m’n goeie man,” probeerde hij te overtuigen, „begrijp je dat nou niet, dat dat in ’t geheel niet mogelijk is? 'n slager die koopt toch ommers geen lood, als ik U nou zeg da’k d"r heelemaal niks van afweet.... god ik.... ik schrik d'r van.... ik ben bier op ’n feestje....”
„Ja, dat gaat mijn allemaal niets aan.... ik heb in opdracht om die zaak te onderzoeken, en ik moet naar u toe gaan: dat lood is gestolen....”
„Nou ja, dat begrijp ik wel,” zei de ouwe. die moeilijk zijn vriendelijkheid bewaarde in die verslagenheid, en opeens, even met bang-snel nadenken, zag hij vóór zich wat er gebeurd moest zijn: dat moest Joop hebben gedaan, en nou kwamen de stommelingen bij hem.... Godogod.... voorzichtig wezen.... o, o.... was-ie al maar wég.... was-ie al inaar bij Joop om ’n gauw te waarschuwen....!
„Ja, dat kon ’k wel dadelijk denken meneer.... toen je van loód sprak.... nou toen dacht ik ’t al wel.... maar.... è.... ikke of mijn luitjes,” zei bij slim, „die weten daar niks van af boor.... wij zijn slagers — en wij kennen alleen maar lood, dat aan de staarten van de koeien zit. anders niet....”
„Jawel,” zei de man, „dus je weet er niets van af.... en wanneer kunnen we huiszoeking bij je doen?”
„Huiszoeking?” vroeg de ouwe, bang voor nog meer verstoring, de ontsteltenis van den politie-rondgang in een huis en dan nog waar vrouwen zijn, „ja, ja, god.... van zellef.... meneer kan dat laten doen wanneer-ie wil, maar.... ik ben bier nou op ’n bal.... van onze vereeniging, ja, als u d’r nou op staat.... maar liever niét van zellef.... Morgen kan u ko-
224