„Nou, nou.... je hebt aardig praats meneer! as dat maar niet op 'n schtinkert voor je uitloopt....!”
„Donder op!"’ riep-ie.
„Och Joop.” kalmeerde Grietje hang.
„Kan me niet verdommen....! ’k wil ’t gekwaak niet hebben in mijn huis!" riep hij, „dan moeten ze verdomme buiten m n deur blijven....! anders donder ik ze d'r allemaal uit.... ’k wil ’t niet hebben!”
„Pas óp maar ventje,” spotte vrouw Davids luider, moediger nu buiten de deur, „pas óp maar met je praats, dat ze jou niet donderen!"
„Alloli!” dreigde bij en liep naar de deur. „nóu opgedonderd.... m’n stoep af, of ik smijt je d’r af.... en je komt d r niet weer in boor....! ga jij maar vet balen waar je je vleeseh ook baalt.... ik schenk ie klandiesie weg! en je vuile praatjes zéker! '
„Wat ’n nakende gotspe-ponèm,” (brutale), riep vrouw Davids, nu ze onder bet heengaan zich cerlijkcr blootgaf, „wat ’n kale parrech (kletskop): die praat van donderen.... nogh!" Joop duwde achter baar 't bekje toe: met een enkel sarrend gebaar nog voor de ramen, ging ze been.
..Die komt mij daar m’n nieuwe week verschteren” (verstoren), zei Joop hijgend van bekoeling onder het naar binnen gaan. „vraag wat ’k met ze dóen moet, met al die aansprekers....! voor mijn part begraaft-ie zich in de rijksdaalders, 't is toch maar om ons te pesten.... anders niks....’’ en opeens, toen hij zag dat Grietje betraande oogen bad: „moet je daarom grienen gaan? trek je je daar wat van? je bent niet goed wijs....! ze kunnen naar de bliksem loopen boor...."'
„Wat schiet je d'r mee óp.” klaagde ze geslagen, „wat kunnen we voor onze praats koopen? Heb jij centen voor m’n liuis-bouwing morgen?.... bad je maar ’n goeie betrekking....! had je die maar.... god o god waar moeten we naar toe Joop....?” Onder luider uitschreien keerde ze zich om, met den scliort-tip droogde ze haastig haar gezicht en oogen.
Een oogenblik bleef bij staan: opeens weer. als zoovaak na dien bij tusschenpoozen keerenden trotsen drang om zich
199