Maar ook veel armen zuchtten van verruiming, nu arbeidsdagen hen het leven met regelmaat en loon weer tot genezing zette. Feestelijke Jontefmaand had hen bijna ten onder gebracht.
Zij waren, de Beems, dadelijk daarna begonnen den winkel te verbouwen. De beide ramen kregen elk een groote ruit, de planken grond werd opgebroken en door het voorhuis kwam nu een tegelvloer te glijden, gele coquette driekantjes, zwartwit gefiguurd met sterren en hoeken. De ijzeren roeden waren opgeruimd en de koperen aangevuld met de nieuwe uit Moos’ zaak. De winkel stond er nu met marmeren uitstalkasten en toonbank, geblikker van koper en staal en nieuwge-verfde wanden, frisscher en ruimer — en met dubbele hakblokken en gereedschappen stoerder toegerust, levendigen omzet te wachten.
Sam en Moos, Vrijdags om beurten naar de markt, kochten eerste en slechte kwaliteiten; voor de burgers leverden zij half om half; de minste waar joegen zij op lagen prijs, en ’s avonds hij nieuw dubbel licht, stonden zij met hun drieën jonge kerels in helder witte jassen, en wogen en sneden onder het gedans der koperen weegschalen tot sluitens toe de steeds goedkooper waar aan de arbeidersvrouwen. Zij hadden langzaam, in enkele maanden tijd, de winkels der kleine achterbuurtslagertjes leeg gewerkt, en Joop tegenover hen was voor de tweede maal nu, met machteloos geweten overmoed begonnen lagere prijzen te noteeren. De nieuwe ven-nooten kochten en betaalden en tracteerden de hoeren, en als Joop, omdat hij koopers wilde zien, zijn prijzen nog eens liet zakken, wist hij na een half uur dat aan den overkant de prijskaartjes in de marmeren uitstalkast tegen nieuwe met nog lager noteering verwisseld waren. Zoo hadden ze langzaam ook zijn winkel leeggehaald. Op Zaterdagavond, voor Sjabbes uit was al. wachtte voor de gesloten zaak met de nieuwe zwartglazeu gevelplaten en de groote ruit, een lange rij arbeidersvrouwen, met boodsehapmandjes op de ope-ning.
184