HOOFDSTUK XII
EERST vierden zij, begin herfst, de vier weken feestdagen. Zij worden zoo genoemd, daar ze tot nauwelijks halve werkweken een heele maand verbrokkelen; ze zijn drie maal twee dagen en eenmaal een, telkens in een der vier weken; een intieme vreugdigheid voor allen, hoewel pijnlijk aan de armen door hun kostbaarheid.
Na de sombere verwoestingsherinneringen van de maand Ah, waarin al, als overgang, de Zaterdag na den vastendag zijn vertroosting zingt, daagt op den eersten en tweeden Tischrie het Nieuwjaarsfeest. Maar liet is geen luidruchtigheid van jubel; het is groot-ernstig en devoot van levensver-maning. Op den nieuwjaarsdag immers worden de eerste overwegingen over leven en dood, hongersnood en overvloed, oorlog en vrede, geluk en wee, gemaakt. Het is een stille dankbaarheid nu om het voorbije en een hartstochtelijke afsmeeking voor het komende: och, in dat jaar toch mocht Israël teruggaan naar zijn land! De dag wijst ook waarschuwend naar dien anderen, den grootsten aller dagen, naar den Grooten Verzoendag, tien bekeeringsdagen later. De Synagogen staan dan, heel den dag, van den vooravond af, bezwerend wit van gave doods-bezinning. Het is de dag, waarop der menschen smartelijke zwakheid onder lijfskastij-ding en in doodskleeren wordt beleden, want God besluit voor goed nu over opbloei of vergaan van enkeling en staten. Als vóór en op den Nieuwjaarsdag al. loeit de bazuin ter Biemah af omhoog, tot zelf-doorgronding, tot, naakt van bloedige ongeveinsdheid, met opgedolven zondedaden, te treden voor den Eeuwige. Daarom, wijl oppermenschelijk en leven en dood omgrijpend, wijdt deze ontroering tot grootsten Feestdag den tienden Tischrie; het is de hoogste Sab-hatli, en in dat wit der Synagogen brandt al wat licht kan geven lovend omhoog.
Daarna pas, vier dagen later, zingt Loofhuttenfeest, het oogstfeest ook, zijn wereldscher vreugde de Joden rond. De Synagogen glanzen weer van kleuriger tooisel en in de groe-
182