der,.... och, hoe laat God me maar krepeeren?” Vader kreun-lachte om haar gezwollen geweeklaag. Meijer glimlachte in een schuchter hoekje van zijn lippenbreedte. Vrouw Bart giechelde gemaakt-ingehouden, hoven den vuilwater-emmer. Lang schudde zij na van huichelpret onder het terughurkend overdweilen.
„’t Mensch is vandaag weer zoo turelurig," prevelde Meijer zacht-hoofdschuddend, „’k heb vanmorgen ook al men por-sie gehad.”
„Hoezoo?” vroeg Jette, die Mieue volgde met handen als vette botjes in de zij, „waarinée dan.... hej ruzie met ’r gehad? waarover?” slikte ze haastig na elkaar, de helft verslurpend in het aanslaan en ’r heete nieuwsgierigheid.
„Och, wees stille,” maakte haar Meijer ongeduldig, stilstaand hij het hekje om zijn laatste boodschap te doen. Een mand met opstekende rauwe pooten drukte hem diep de pet over de oogen, zoodat zijn gladde, hlauwig-geschoren gezicht pijnlijk vertrok van den last op het hoofd.
„Waarom dan?” wees Jette, „mag ’k ’et niét weten soms?” „Och, niks,” weerde hij af, de mand verwippend; vrouw Bart keek bescheiden vóór zich, hijgend in werkaandacht. „Is ’t zoo’n kolessaal geheim?” zei Jette teleurgesteld. „Och.... nee, daarom niet,” wees Meijer, „maar ze hoeven ’t binnen toch niet te hooren.”
„Nou, kom hier dan,” riep Jette terug, „ze kun ’t toch niet hooren achter ’t raam; wat was dat dan?” drong ze zingend aan met gulzig-vragende oogen.
Zuchtend verzette hij de mand naar zijn schouder en kwam, na een blik op Vader en Moeder, bij haar staan, met pijnlijk gezicht van de mandknelling.
„Nar, zet dan neer!” drong Jette lijmend, „die blijft staan met zoo’n vervloekte zware mand op zen schouders.... asof-ie daar een knecht is, die moet.... Gèk....!”
„Och, ’t is niet zwaar,” blufte Meijer, „’t is kaar de moeite niet weerd, ’k ’ad schtos gemaakt, raad ies? met de meid van zullie an d’óverkant.”
„Met wie?”
13