vermoordt ’m! je vermoordt ’m!.... laat je Fader rustig ster-revenn!,.... laat ’m tenminste rustig sterrevenn....! je houdt je gemak en anders.... en anders gaa'j dadelik de deur uitt.... hoor je?”
Joop, toen hij zag hoe Lion, dadelijk door Joede bijgespron-gen, haar terugsmakte, voelde een drift van minachting naar zijn keel stijgen; hij dacht niet aan zijn makke wakershaantje, een oogenhlik doorwoeld van gistende walging voor heel dat bestaan van niets sparende, alles vervuilende beestige vraatzucht. Bij hen, hier, brutaalste negatie van al wat zelfs nog even stilte kon wijden hij voorzichtig-kalrn stelende of gluipende tobbers; en plotseling sprong hij vooruit en duwde de zenuwachtig-vechtende broers de kamer in: „Vuilikken!” riep hij, „vuile hoeven! gooi ’r verdomme niet achteruit, zeg ik je! mag ze d’r niet bij....? binnen jullie zoo hang....? ge-meene boeven.... laat ’r bij ’r Vader as ze wil.... pas op hoor!" Stiekempjes hang van den stevigen duw, schuifelden zij gluiperig terug, om met praten alleen hem er buiten te doen blijven.
„Jij moet je mond liouen!” riep Joede, nu even bekomen, „dat bennen zaken buiten jou....! jij bent hier waker.... meer niet.... ’t gaat je niet an!.... Moet ze haar vader dan zien dood nog komen.... nog komen onrustig maken? heeft die man al niet genog pijn en besoeres gehad? jij bent der buitenn.... jij moet je daar niet mee bemoeien.... dat komt niet te pas.... dat komt niet te pas Beemm...."
„En tóch zal ze d’r hij!” driftte Joop, en nu met opzet dwong hij door en liet hij Hanne hij het bed.
Toen Joede en Lion opnieuw, hoewel aarzelend van vrees, Hanne weg wilden dwingen, stonden de ouwe moeder en Clare angstig op. Zonder den moed zich erin te mengen, riepen zij de jongens toe, haar te laten. „La maar gaan!.... Fader is al haast olewesjolem!”
Joop, hoog zich over het bed en zag de laatste zuchten van het leven. Hij zei, hijgend van bedarende opwinding:
„Vecht maar niet, jonges.... zeg maar gauw Scheimes, anders is ’t te laat!”
160